Een gebed om vergeving

Om Uws Naams wil, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot (Ps. 25:11)

In psalm 25 horen wij David tot zijn Heere spreken. Hij is nood. De vijanden zitten hem op de hielen. Hij klaagt over eenzaamheid en ellende. We horen hem verzuchten: 'Aanzie mijn ellende en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden'. Toch bidt hij niet allereerst om verlossing van de vijanden. Of om wegneming van zijn eenzaamheid of van andere aardse zorgen. Nee. Hij vraagt om vergeving.
De ongerechtigheid drukt hem. De walgelijkheid van zijn zonden is ondraaglijk voor hem. Hij heeft het niet over de zonden van vijanden. Over de zonden van Saul, die hem naar het leven staat. Of over de zonden van Simeï die hem vloekt. Maar door de Heilige Geest spreekt hij over 'mijn ongerechtigheid'. De schuld is toegeëigend.
Wij, mensen, zien vaak de ongerechtigheid bij een ander. Bij een buurman of collega, man of vrouw, vriend of vriendin. Maar door de genade van God gaan wij spreken over 'mijn ongerechtigheid'. Natuurlijk zal iedereen erkennen dat hij of zij wel eens fout zit. We zijn en blijven mensen, zegt men dan. Je hoort dan wel over ongerechtigheid, maar het valt wel mee. Mijn ongerechtigheid is gering. Het valt in het niet bij de zonden van die of die.
Gods Geest leert ons echter te belijden: Vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. Talrijk zijn onze zonden. De berg van mijn zonden is ontzaglijk. Die berg betekent mijn dood. Al zou uw berg van zonden geringer zijn dan de berg van uw collega. Als uw berg straks over u heen valt, dan is het net zo goed eeuwig omkomen. David is daarvan doordrongen. Hij vraagt: vergeef mijn ongerechtigheid. Neem mijn zonden weg. Herstel de breuk tussen God en mij. Verzoen de schuld.
David bidt om vergeving. Hij vraagt niet alleen of God er niet meer aan zou willen denken. Maar hij smeekt of de Heere het weg wil nemen. Want als de zonden in ons leven drukken dan bidden wij niet of de Heere er maar niet meer aan wil denken. Maar juist of de Heere er aan wil denken en het weg wil nemen. Als de zonden werkelijk knelt, dan moeten wij ervan verlost worden.
Geliefde lezer kent u dit gebed? Ziet u de grootheid van uw ongerechtigheid? Is het in uw leven al: want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad? We zijn allen zo diep ontdekt aan de zonden… van een ander. Maar hoe is het met u zelf? David kan niet meer verder met zijn eigen zonden. De vijanden zijn nog tot daar aan toe. De eenzaamheid is hevig. Maar de breuk tussen God en zijn ziel is ondraaglijk. 'Om Uws Naams wil, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot'.
Alle hoop op zijn eigen naam heeft David laten varen. Maar de Naam van God is zijn enige hoop. 'Om Uws Naams wil'. Hij kent die Naam. 'Ik zal zijn, die Ik zijn zal'. Ik ben er. Ik doe wat Ik beloofd heb. Hij weet dat God een gaarne vergevend God is voor allen die Hem aanroepen. 'Heere! Gedenk aan Uw barmhartigheid en aan Uw goedertierenheid'. David ziet wie God is. Dat geeft hem hoop. 'Heere, door goedheid aangedreven, zijt gij mild in het schuld vergeven, wie U aanroept in de nood, vindt U gunst oneindig groot'. Laat ook dat uw hoop zijn.
Davids gebed is verhoord in Jezus Christus. Al zijn zonden zijn vergeven in het bloed van het Lam. De Heiland heeft alles weggenomen. De hele berg van ongerechtigheid. Johannes schrijft het in verwondering: 'Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil' (1 Joh. 2:12). We mogen het in deze krant opnieuw schrijven: 'De zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil'. Voor u allen die leert spreken over mijn ongerechtigheid. Voor u allen die de zonden niet meer verkleind en slechts gering acht. Voor u allen die hoopt om de Naam van Jezus: 'Uw zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil'.