Het pad langs de rotsen 42

"Wat ga je doen" vroeg ik angstig.
"We gaan vannacht het landhuis overvallen. Onze verkenners hebben ontdekt dat dit een welvarende streek is, maar ook dat de boeren onder leiding van hun landheer zich paraat houden om slag te kunnen leveren. Ze zullen zich dus niet voetstoots laten beroven. Maar heb geen zorg kind. Ik moet nu beslist weg!" Ik lag nog lang te luisteren. Eindelijk zakte ik in een lichte slui mering tot ik eenklaps in de verte hoorde schieten terwijl een woest geschreeuw de lucht vervulde. De strijd tussen de boeren en de soldaten was ontbrand begreep ik. Ik luisterde en luisterde maar! Mijn hart werd van angst en spanning samen genepen.
Hoe ik er toe kwam kan ik niet meer verklaren, maar op een gegeven ogenblik kon ik het onder de huif niet meer uithouden. Ik sloeg mijn mantel om en klom van de wagen af..
"Waar wilt u heen? vroeg de schildwacht die bij de uitgang rusteloos heen en weer liep.
,,Ik wil gaan kijken wat er aan de hand is!" antwoordde ik hem.
"U kunt beter hier blijven" raadde hij. ,,Uw man zal het heus niet prettig vinden als hij u op het strijdtoneel ziet verschijnen." "Nee, ik moet gaan!" hield ik vol en zo sloop ik in de richting waar ik het schieten hoorde. Het was echter geen gemakkelijke tocht. Eindelijk kwam ik aan de rand van het bos waarna ik een bergweide moest oversteken. Als een donker gevaarte stak het silhouet van een grote boerderij tegen de lichtende hemel af. Bij het schemerige licht zag ik dat de strijd zich verplaatst had naar het midden van het dal. Het was wel duidelijk dat het eerste treffen op de bergweide had plaats gevonden. De grond was hier en daar omgewoeld terwijl ik tot mijn grote schrik eenklaps dicht bij de boerderij verschillende levenloze lichamen op de weide zag liggen. Iets verderop lag een dood paard, de poten onwezenlijk in de lucht gestoken. De angst snoerde mijn keel bijna dicht toen ik bij de eerste gesneuvelde aankwam elkaar o schrik! wat zag ik daar! O! Hans vlak bij het dode paard lag het lichaam van Konrad! Zijn hoed met grote veder­ bos lag naast hem op het groene gras. Ik knielde bij hem neer en greep zijn hand die reeds aan het verstijven was. Een grote rode vlek kleurde zijn borst waar hij dodelijk door een musketkogel werd getroffen. Daarna werd alles wazig voor mijn ogen en viel ik bewusteloos naast hem neer.

Toen ik mijn ogen weer opende, zag ik een meisjesgezicht over mij heen gebogen. Ze lachte flauwtjes tegen mij en vroeg: ,,Zal ik u wat laten drinken? Wees maar niet bang, u ligt in een van de bedsteden van de boerderijen welke vannacht overvallen zijn!"
,,Hoe kom ik hier?"
"Wij hebben u gevonden op de weide toen wij naar gewonden gingen zoeken. U bent niet gewond. Hier bent u voorlopig veilig!"
,,Waar zijn de soldaten?'' ·wilde ik nog weten.
,,Die zijn in een hinderlaag gelopen welke onze landheer opgesteld had. Er zijn er zeker dertig of veertig gesneuveld en de rest is smadelijk op de vlucht gejaagd. Maar houdt u nu rustig. Wij zullen u geen leed doen! "
,,Mijn man is ook gesneuveld" zei ik daarna toonloos.
,,Was dat die officier?"
Ik knikte zonder wat te zeggen. ,,Was ik maar met hem gesneu veld" zei ik daarna."
"Zo mag u niet praten" zei het meisje. ,,Ons leven is in Gods hand!"
Daarna kwam de boerin bij de bedstede staan welke mij bezorgd aankeek. De gehele dag lag ik daar in zwaar lijden. Tegen de avond werd ten laatste mijn kindje geboren. Uitgeput en krachteloos zag ik toe als in een droom, hoe de zorgende beschermsters het kindje wasten en daarna het aankleedden met kleertjes welke de boerin blijkbaar nog voorhanden had. Het was een bijzonder flinke vrouw. Ze verzorgde ook mij en middelijkerwijs gesproken heb ik aan haar mijn leven te danken. Hoe meer ik naar het meisje keek des te bekender kwam ze mij voor, maar ik had de eerste dagen zoveel met mezelf en de kleine Eva te doen dat ik er niet dieper op doordacht, totdat ze op een avond weer bij mijn legerstede stond en haar sprekende ogen opsloeg met zo'n medelijdende blik dat ik geroerd werd tot in het diepst van mijn ziel.
Opeens herkende ik haar. ,,Ben je Lenchen?" vroeg ik zacht. "Ja!" antwoordde ze warm. ,,Ik herkende jou dadelijk. Jij bent Kunigunde. Wees maar niet bang. Ik zal goed voor je zorgen. Voorlopig behoef je geen angst te hebben. Maar dat vertel ik je later wel."
Wekenlang lag ik ziek in een klein kamertje. Mijn krachten waren geheel uitgeput en ik verwachtte te zullen moeten sterven. Lenchen verpleegde mij met zorg en opoffering, want zij diende
- zo ik later begreep - als dienstmeisje op de hofstede en moest de tijd die zij bij mij doorbracht, later inhalen door dubbel hard te werken.
Maar wat zij voor mijn lichamelijke welstand deed is niets, vergeleken bij het heil dat ze voor mijn arme zondige ziel bracht. Vanaf de eerste dagen, zodra de gelegenheid er was, nam ik haar geheel in vertrouwen en vertelde haar alles. Mijn verlooche­ning van het Gereformeerde geloof en belijdenis, mijn lichtzin­nig leven en ook mijn berouw en zielsnood.
Zij sprak met mij zoals vader vroeger sprak, ernstig en vermanend dat God wel een vergevend God is, maar alleen in een rechte weg van verbrokenheid en verslagenheid des harten.
Als zij mijn kindje verzorgde zong ze vaak een versje zoals wij vroeger thuis ook zongen en langzamerhand begon ik zacht mee te zingen. Als ik moedeloos was beurde zij mij zoveel mogelijk op.