Afbeelding
Foto:

"Ik ben niet klein"

Ik geloof mijn ogen bijna niet als onze kleuter - met een beetje hulp van de wind - de vier kaarsjes op de taart in één keer uitblaast. De clichématige zinnetjes - 'waar is de tijd gebleven?' en 'ik zie haar nog in haar wiegje liggen' - buitelen in mijn hoofd over elkaar heen. Ze is al zo groot, bedenk ik als ze op haar spiksplinternieuwe fiets de straat opstuift en zelfs haar zijwieltjes moeite hebben om haar bij te houden. Ze is al zo groot, zeggen we tegen elkaar als ze 's avonds in haar grote bed kruipt en al haar knuffels en ten slotte ook zichzelf in weet te stoppen. Ze is al zo groot, denk ik, als ze aan haar zusje uitlegt hoe je puzzelen moet of dat broccoli in je neus stoppen sociaal onacceptabel is.

Tegelijkertijd is datzelfde grote meisje op sommige momenten ook heel klein. Als de zijwieltjes haar werkelijk niet bij kunnen houden en ze zich luid snikkend in mijn armen haast. Of als ze midden in de nacht opeens naast ons bed staat, nog rillend van de nachtmerrie die ze heeft gehad. Of als ze tijdens een nare verkoudheid alleen maar op mijn schoot wil zitten of onder een door mama gehaakte sprei wil slapen.

En nu is het tijd voor dit kleine meisje om naar school te gaan. "Vind je het niet spannend?" vraag ik als ik haar de avond ervoor in bed stop. Resoluut schudt ze haar hoofd. "Mama wel een beetje," biecht ik op. Verbaasd kijkt ze me aan. "Waarom?" "Omdat je nog zo'n klein meisje bent." Ze moet lachen. "Ik ben niet klein, ik ben al een grote meid!" We gooien het - met enige tegenzin van haar kant - op een akkoordje. "Je bent mama's kleine grote meisje."

Maar als ze de volgende dag trots op haar stoeltje naast de juf plaatsneemt en me zachtjes aanspoort om naar huis te gaan, zie ik opeens wat ze die avond ervoor bedoelde. Ons kleine grote meisje is een grote meid geworden.