J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (26)

Gretchen was de eerste die zei: ,,Laten we naar binnen gaan voor er weer geschoten wordt. Kom Andreas en Rudolf help eens om de jongen te dragen. Zie eens hoe zijn been bloedt. Die Nero heeft hem geducht te pakken gehad!"
"In een schoon bed hoort zo 'n vuilpoets niet thuis" gromde Andreas. ,,Een hoop stro in de stal is goed genoeg voor hem!"
Korzelig hief hij de knaap op en droeg hem in de stal waar Gretchen haastig een veldbed van stro spreidde. Daarna haalde ze water en doek en vroeg Andreas haar te helpen om de kleine vuile bandiet eens flink te wassen. Met zijn mes sneed Andreas de nauwe broekspijp open, want behalve een flinke beet in het been had hij ook nog een behoorlijke wond aan zijn knie opgelopen. Bij deze bewerking rolde er een grote hoeveelheid kersen uit de wijde broekzakken.
"Welja!" bromde Andreas, ,,nu weten we tenminste wie hier de omgeving onveilig maakte!"
Voorzichtigheidshalve nam hij het scherpe dolkmes weg dat de jongen in zijn gordel droeg. ,,Je lijkt me een gevaarlijk ventje" zei hij.

Toen de jongen flink gewassen was en zijn wonden verzorgd waren haalde Gretchen schone onderkleding welke ze de knaap aan trok. Daarna wikkelde Andreas hem in een oude deken en trok nog wat stro van de zolder zodat de knaap een prima lig­ging had. Zwijgend en met een nors gezicht lag hij neer.
"Ik moet nu naar binnen" zei Gretchen, ,,blijf jij een poosje bij hem Andreas!"
Rudolf liep ook mee de stal uit om het verhaal aan grootvader te gaan vertellen die op de bergweide aan het werk was. Moeder Roza kwam ook eens in de schuur kijken. Ze schudde haar hoofd en ging even later maar weer met Gretchen mee naar het oude molenhuis. Als Andreas alleen was met de knaap zou hij waarschijnlijk wel spoedig te weten komen hoe hij heette en waar hij vandaan kwam.
Andreas zette zich op een krukje naast de vreemde jongen neer en begon hem te ondervragen.
,,En zeg me nu eens hoe je heet en waar je vandaan komt?" begon hij.
De knaap keek hem even brutaal aan en antwoordde toen: ,,Dat gaat je niets aan!"

"Dat gaat me wel aan! Ik moet het weten. Jij hebt hier de streek onveilig gemaakt zeker de laatste dagen. Waarom ga je stelen? Als je honger hebt vraag dan om brood, niemand zal je dat weigeren. Als wij dat wilden, hadden we je wel zo'n geducht pak slaag kunnen geven dat al je botten gekneusd waren. Nou, vertel nu eens eerlijk: hoe heet je?"
De knaap lag even te kijken terwijl zijn onderlip trilde, toen zei hij: ,,Ik heb veel namen. Ondeugd, bandiet, vreetzak, opschepper zaagselhoofd en nog veel meer! Die bedenkt Liesel voor me. Maar de jongens noemen me de "kraai" omdat ik zo handig ben in het wegpakken!"
"Nou dat hebben we gemerkt, ofschoon je nu tegen de lamp gelopen bent! Je bijnamen gaan me overigens niet veel aan, hoewel zij wel typeren wat voor een knaapje je bent. Ik wil echter weten of je alleen bent of tot een bende behoort, welke zich ergens verscholen heeft . Wie heeft dat schot gelost straks? Een van je kornuiten?"
,,Ja… dat kun je licht begrijpen!"
"Net zo een als jij bent…?"
"Ja, maar veel sterker, pas maar op voor hem! Ditmaal schoot hij mis een volgende keer kon het wel eens raak zijn. Ik raad je aan om mij maar vlug weg te laten gaan anders kon het wel eens zijn dat over een week er niets meer overeind staat van het huis en de watermolen. Een brandje is vlug aangestoken snap je!"
"Zo zo! Ik begrijp dat jullie een gevaarlijk stelletje zijn. Daar zullen we rekening mee houden. Denk evenwel niet dat we bang zijn. Waren jullie de laatste tijd met z'n tweeën?"
"Wat dacht je! met z'n vijven!"
"Nu lieg je!" riep Andreas plotseling, ,,ik zie het aan je ogen! Je moet eens goed luisteren ventje, want je mag dan erg brutaal zijn, tenslotte noem ik je een ventje! Hoe oud ben je? vijftien jaar? Dat doet er nu nog niet toe ook, als jij je stil en fatsoenlijk gedraagt dan zal je geen leed geschieden, maar ik wil weten hoe of je heet? Heb je soms honger?
Nee, dorst!"
,,Dan zal ik water voor je halen!"
Toen Andreas de knaap de kroes overreikte en de jongen zich half oprichtte om te kunnen drinken viel het hem op dat het blozende jongensgezicht fijn gevormd was met grote blauwe ogen. Zijn warrige haar lag dik golvend naar achteren gestreken wat dadelijk opviel, daar hij het op de wijze van de Zweden lang over het voorhoofd en de oren droeg.
"Als ik je zo bekijk, zie je eruit als een Zweed" ging Andreas verder, maar naar je spraak te oordelen ben je geen Zweed."
"Ik spreek heel goed Zweeds" zei de jongen opeens. ,,Ik behoor ook bij hen. Ik ben zelfs met de grote koning Gustaaf Adolf meegetrokken en hij heeft eens tegen mij gesproken."
"Zo! Maar je maakt mij niet wijs dat de grote koning het goed vond dat zijn soldaten gingen stelen, zoals jij nu gedaan hebt. Wat dat betreft ben je maar een slechte navolger van hem. Maar alla! ik moet gaan werken, we praten morgen nog wel eens. Ik raad je om stil te blijven liggen dat is voor je wonden beter. Probeer niet om te ontsnappen. Nero waakt voor de staldeur, dus als je het waagt om op handen en voeten naar buiten te kruipen, ben je erbij, dat weet je!"
De knaap gromde wat en draaide zich om, terwijl Andreas uit voorzorg de staldeur toch maar afsloot. Men kon nooit weten! Intussen kwamen vader Kästner en Rudolf aanlopen. ,,Hoe is het met onze onverwachte gast?" vroeg hij belangstellend aan Andreas.