Grondslagen

Ethiek gaat over goed en kwaad. Stelen vinden we niet goed. We noemen dat kwaad. Maar waar om noemen we stelen kwaad en niet goed? Het antwoord op deze vraag gaat over de grondslag voor de ethiek. En daarover is wel het een en ander te zeggen.

Sommigen zien de rede, het verstand als de grondslag voor de ethiek. Vooral in de tijd van de Verlichting werd deze gedachte sterk gepropageerd. Het is verstandig om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. En waarom is stelen dan kwaad? Wel, als iedereen zou stelen, dan is samenleven eigenlijk niet mogelijk. Een samenleving waarin iedereen elkaar besteelt kunnen we ons eigenlijk niet goed voorstellen. En daarom is het verstandig om de regel te hebben dat we niet stelen. Toch heeft de rede zijn beperking. Denk maar over het niet doden. Rond abortus en euthanasie kunnen we allerlei redelijke argumenten aandragen waarom dit wel of niet zou mogen. De rede schiet dus tekort als grondslag voor de ethiek.

Sommigen zien de evolutie als een belangrijke grondslag voor de ethiek. De gedachte hierbij is dat het mensdom door een lang proces van ontwikkeling geleidelijk is ontstaan. We noemen dat de evolutieleer. Binnen deze leer is de natuurlijke selectie heel belangrijk. Groepen levende wezens die een bepaald voordeel hebben boven andere groepen, zullen overleven. Denk maar eens aan stelen. Groepen waar in levende wezens elkaar voortdurend bestelen, zijn geen lang leven beschoren. We zeggen dan: ze hebben een revolutionair nadeel. Groepen waar in we niet stelen hebben een evolutionair voordeel. En dus zullen die groepen zich door de loop van de tijd kunnen handhaven. Het nadeel van deze benadering is dat allerlei wilde ideeën zomaar praktijk kunnen worden. Je krijgt dan sociaal darwinisme. Het nationaalsocialisme, met zijn moord op 6.000.000 joden, had duidelijk een sociaal darwinistische oorsprong. Ook de evolutie kan dus geen grondslag zijn voor de moraal.

In onze westerse wereld is tot op heden de Bijbel, en daarbij vooral de 10 geboden, een belangrijke grondslag voor de moraal. Onze moraal is in feite gebaseerd op de gedachte dat er een God bestaat, Die geboden geeft. In de Bijbel kunnen we lezen hoe we moeten leven. Eeuwen lang heeft deze theonome grondslag voor de moraal gegolden. Kracht van deze grondslag is dat je een blijvende grondslag hebt voor de moraal. Goed en kwaad zijn in deze benadering geen toevalligheid en hangen ook niet af van wat de meerderheid wil. Goed en kwaad zijn op voorhand gegeven. Het is aan de mensen van alle eeuwen en alle tijden om er concreet, binnen de situatie van het moment, inhoud aan te geven.

Neem bijvoorbeeld het gebod niet doodslaan. Dat is een belangrijk gebod, maar het heeft natuurlijk geen absolute geldigheid. Een soldaat in het leger is wel degelijk geroepen om in een gevechtssituatie een ander, de vijand, de doden. De norm, niet doodslaan, is eeuwig geldig. De uitwerking van de norm hangt af van de situatie waarin de norm wordt toegepast. Op deze wijze zij de geboden van de Heere nog steeds belangrijk voor onze westerse samenleving.

Ds. W. Visscher