J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (22)

"En ik had niet gedacht dat jij die toch maar een eenvoudig meisje uit Hohne bent, zo'n antwoord zou geven! " antwoordde hij mild.
"Nou dan zijn we quitte. Is het niet?"
"Misschien in dit opzicht wel! Laten we nu verder trekken Gretchen. De dag begint al te dalen en vóór de nacht moeten we een goede schuilplaats zien te vinden!"
Zo kwam opeens de grauwe werkelijkheid weer op Gretchen aanrollen. Ze pakte het touw beet waarmede de "roodbonte" vastgebonden stond en maak te het los.
"Ja! laten we gaan! " zei ze wat toonloos. Andreas keek haar eens van terzijde aan. Hij opende zijn mond om wat te zeggen, maar bedacht zich weer. Zo trokken ze verder het groenende dal in.
Na een moeilijke en gevaarvolle tocht arriveerde Gretchen en Andreas eindelijk ongedeerd bij de Thüringer molen. De oude molenaar en zijn vrouw waren zeer verheugd over Andreas terugkeer. De oudjes hadden al die tijd van zijn afwezigheid tussen hoop en vrees geleefd. Men had geen plaatsvervanger voor de jongeman kunnen vinden, wat nu, maar gelukkig was. Ook Gretchen werd met open armen ontvangen. De molenaarsvrouw had de middelbare leeftijd ook al overschreden en voelde wel behoefte aan jonge hulp. Bovendien achtte zij zich gelukkig het kind met liefde te kunnen omringen, ná al het verdriet dat haar overkomen was.
Gretchen had er meermalen in stilte tegenopgezien zich weer in een ander gezin aan te moeten passen, temeer daar zij de laatste jaren in een hechte band met de oude Christoph en zijn vrouw had geleefd, maar het viel haar geweldig mee.
Erich Kästner, de oude molenaar, was een goedaardig man. Dat had Andreas ondervonden en ten opzichte van Gretchen betoonde hij eveneens een vaderlijke genegenheid. Zijn vrouw deed daarin voor hem niet onder. En zij werden in Gretchen niet teleurgesteld! Wel was het meisje vaak nog stil, maar haar ijverige aard en bescheidenheid en bovenal haar bijzonder eenvoudige natuur, maakte dat zij zich gemakkelijk schikte in de plaats die men haar aanwees.
Zo ging Gretchen veel van de oude mensen houden. Na enige weken voelde zij zich al goed thuis in de nette ordelijke huishouding welke wel op een burgerlijker peil stond dan ze te Hohne gewend was geweest. Als geen zwaarmoedige gedachten haar kwelden kon ze met veel plezier werken in de tuin of het vee verzorgen in de stallen. De ruisende beek, die achter het grote oude huis met de nog veel oudere watermolen liep, deed haar vaak denken aan de beek welke langs haar dierbaar ouderlijk huis te Hohne stroomde. Met genoegen kon ze naar het spel van het bruisende water kijken dat door de nauwe molengang geperst werd en het grote waterrad in beweging bracht.
Daar binnen werkte Andreas wist ze. Soms bekroop haar zo'n eigenaardig gevoel als ze aan Andreas dacht. Wat het precies was kon ze niet onder woorden brengen, maar het kriebelde in haar bloed. Met hem was ze al meermalen de omgeving, die bijzonder mooi was, wezen verkennen. Niet ver van de molen was een bos, met heel hoog en zwaar geboomte dat tegen de bergen opkroop. De bomen waren prachtig van vorm en gaven een rijkere indruk dan het geboomte uit haar geboortestreek. Overal waren mooie plekjes, waar het vol bosvruchten en bloemen stond. Na alle onrust en ontbering van de laatste jaren deed de hele omgevmg Gretchen aan als een soort paradijs, zo stil en goed was het er. Het dorpje lag minstens een kwartier gaans van de molen af. zodat er slechts weinig bezoekers bij de familie Kästner kwamen. Feitelijk was Kästner zelf een vreemdeling die behalve zijn dochter en schoonzoon op de herenboerderij geen enkele familierelatie in een wijde omtrek had.
Het was wel een wonder dat de bewoners van dit afgelegen oord tot nu toe zo weinig last van de oorlog ondervonden hadden, want schier overal waren de benden doorgedrongen. Uit voorzorg hadden de boeren echter in de uitgestrekte bossen en tegen de bergen verschillende schuilhutten gemaakt om ijlings de vlucht te kunnen nemen wanneer dit nodig mocht zijn. Hun voorzorg bleek nog datzelfde jaar geen ijdele te zijn geweest; want in het najaar viel op het onverwachts een troep Kroaten het dal binnen. De verschrikte boeren vluchtten overhaast naar de bossen waar zij een goed heenkomen zochten in hun moeilijk te ontdekken schuilplaatsen.
Andreas die door zijn ervaringen in het leger bijzonder voorzichtig geworden was, spoorde de boeren tot uiterste waakzaamheid aan. Hij kende de grenzeloze roofzucht van de soldaten maar al te goed. Bijna dagelijks beklom hij in stilte de top van een hoge berg om de omtrek te verkennen en een onderzoekende blik in het rond te werpen.
Op een middag had hij de rookzuilen gezien van enkele moedwillig in brand gestoken huizen en toen vond hij het tijd om moeder Roza en Gretchen naar een grot in het bos te brengen welke hij tijdig als schuilplaats had uitgezocht en ingericht. De vrouwen droegen vele kostbare dingen mee, vooral kleding, en dreven al het vee voor zich uit. Overal had Andreas met zijn baas voor gezorgd, zodat zij die nacht hun vermoeide ledematen op een normaal bed konden neervleien.
De mannen volgden later. Zij hadden eerst nog veel dingen van waarde welke niet mee te namen waren, verstopt of begraven. Gelukkig bleef de troep niet lang, maar toen de boeren na enige dagen vol onzekerheid en onrust naar hun woningen terugkeerden bleek dat de bende alles wat vervoerbaar was had meegesleept.
Ook de oude watermolen hadden zij met een bezoek vereerd. Daar was echter door de voorzorgen van de bewoners niet veel te halen geweest. In het dorp zelf hadden ze erger huisgehouden. Gelukkig hadden de woestelingen slecht drie woningen in brand gestoken terwijl zij de verstopte voorraden graan en andere levensmiddelen niet ontdekt hadden, zodat het normale leven al spoedig weer zijn gewone gang ging.