J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (19)

Daar geurde het zoals alleen een echt bos kan geuren, en daar kwamen geluiden uit voort, zingende of steunende geluiden, zo wonderlijk weemoedig of zo opbeurend blij.
De oude dominee had Hans het eerst "De Heidelberger Catechismus" opgesteld door Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus gegeven om die grondig te leren.
"Dat boekje is naast de Bijbel het beste leerboek voor de jeugd!" zei hij. ,,Als je de Heidelberger op de voet volgt , dan is het wonderlijk om te ontdekken hoe veel licht die beide Godgeleerden gekregen hebben dat zij op zo'n gedegen en toch beknopte wijze de gehele leer van God hebben kunnen samenvatten." Hans kende de Heidelberger Catechismus wel! Zijn vader gaf daaruit ook les en meester Berthold had er een gewoonte van gemaakt om iedere zondagavond een afdeling te lezen en daaruit te spreken.
Nu hij de Heidelberger echter moest leren met de uitvoerige commentaren of verklaringen welke de geleerde Ursinus zelf geschreven had, om later de inhoud en bedoeling door te geven aan zijn leerlingen, kreeg hij een veel dieper inzicht in de stof. Naast de Bijbelstudie moest Hans ook verschillende rekenboeken doorwerken. Waarschijnlijk zou mijnheer Reinhardt hem na een jaartje studie al voor de klas hebben gezet als er op een keer niet zo'n bijzonder gewichtige brief was gekomen.
Dat was tegen het einde van augustus toen de hooioogst al was binnengehaald. De warme zomerdagen waren afgewisseld door somber regenweer. Maar tegen de avond begon de lucht op te klaren. De gehele dag had Hans zich verdiept in de studie en nu het buiten zo lekker fris rook verlangde hij ernaar een flinke wandeling te maken.
De dennen hingen met hun takken zwaar naar beneden van het vocht. Uit de bodem stegen hier en daar dampen op. Het hooi­ land begon al weer prachtig te groenen en overal scheen het wel of de natuur de rust welke op deze avond bijna voelbaar was, vast wilde houden.
Hans liep tegen de heuvel op welke hij uit het raam van de herenboerderij altijd in de verte zag liggen . Achter die heuvel in de wazige verte scheen het wel of de hemel met de aarde zich verbond . En achter die horizon lag weer een horizon. Onrustige mensen zoeken het steeds verder. Het was of de kille hand der werkelijkheid , dwars door de aangenaamheid van de avond Hans even aanroerde. Even maar, er voer een rilling door de jongen heen. Was hij dan onrustig? misschien wel en toch was de grote, wel wat sombere hofstede met zware balken in de m uren en laag van verdieping, het grote huis dat van zichzelf uit een bepaalde stand ophield, hem zo lief en dierbaar geworden. Hij wendde zich om en zag op het dorpje neer. Hier zou hij eerlang gaan werken onder de jeugd onder de veilige bescherming van mijnheer Reinhardt.
Weer voer die schroom door hem heen en nu wist hij wat daar­ van de reden was.
Juist die middag had hij veel zitten denken aan Gretchen en aan Gundel, zijn zusjes. Het doel van zijn reis was immers geweest om zijn zusjes te zoeken! Wat zou dit dorpje bij Gretchen in de smaak gevallen zijn, dat wist hij zeker!
Wat door zwaarmoedige gedachten gekweld liep hij verder. In een grote boog kwam hij op de straatweg uit welke weer naar het dorp voerde. Hij stampte met zijn schoenen op de verharde weg meer werktuigelijk dan dat het nodig was om het vocht er af te stoten en liep daarna langzaam de heuvel op.
Opeens hoorde hij bellen rinkelen. Onwillekeurig keek hij achterom en zag toen een wagen naderen voorbij de kromming van de weg. Nog een late reiziger schoot het door hem heen, want de wagens van mijnheer Reinhardt waren niet op pad wist hij.
Hij bleef even wachten tot het gespan hem ingehaald had en zag toen aan de kleding dat de man niet uit deze woonstreken kwam. "Grüss Gott!" groette de voerman en stak daarbij zijn zweep in de hoogte. ,,Is de hoeve van mijnheer Reinhardt de Ranitz nog ver?"
"Nee! niet bepaald. Ik kom ook van die hoeve!"
"Wel dat treft!"
Gezamenlijk liep Hans met de voerman op. Al vlug kwam hij er achter dat de man een lange reis achter de rug had en uit zuiderlijke streken afkomstig was.
"Bent u soms ook bekend te Neurenberg" vroeg Hans eenklaps gespannen.
"Nee Ik niet. Maar een collega van mij wel. Die heeft me nog een brief meegegeven voor een zekere Hans Trautmann. Ken je die?"
"Dat ben ik zelf!" riep Hans verbaasd uit. ,,Heeft u een brief voor mij… Van wie?"
"Ik meen van meester Berthold. Komt die naam je bekend voor?"
"Nou en of! Die goede meester Berthold en moeder Brigitte. "Tranen sprongen Hans in zijn ogen. ,,Ik ben daar een paar jaar in huis geweest… Hebt u de brief bij de hand?"
"Je zal nog even geduld moeten hebben. Hij zit in mijn koffer en die staat achter wat pakken onder de huif. Ik zal hem direct even als we bij de woning van mijnheer De Ranitz zijn."
De late bezoeker bracht drukte en beweging op de hoeve. Markesteijn kwam ook eens kijken, terwijl een van de knechten het paard uitspande.
Eindelijk kreeg Hans de brief in handen waar hij popelend van ongeduld naar uitzag. Hij was inderdaad van meester Berthold, een brief vol hartelijke, bemoedigende woorden, welke hem bij­ zonder goed deden. Ze maakten het best daar aan de oevers van Pegnitz, maar iedere dag dacht de goede meester Berthold aan Hans, schreef hij. Ook moeder Brigitte kon best wennen in haar nieuwe woning en de grote tuin vond ze verrukkelijk.
Het kippenhok werd nu bewoond door vijf hennen en een haan. Zijn winkelhuis in de Koningssträsse had Berthold verkocht. Dat moest Hans niet erg vinden. Als hij wilde zouden ze wel een andere schoenmakerszaak voor hem vinden in Neurenberg…