J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (18)

Mijnheer Reinhard had wel gezegd : "Een eerlijke knecht kunnen we hier goed gebruiken" maar wat was hij feitelijk nog waard. Zijn arm hing onwezenlijk stijf langs zijn lichaam en het boerenwerk was hij danig verleerd in het leger. Toch zou het hem nameloos veel verdriet hebben gedaan wanneer de oude herenboerderij niet meer voor hem opengestaan had. Maar zoiets kun je niet zomaar zeggen. Dan golfde de blijdschap weer door zijn hart dat hij eindelijk thuis was. Zo voelde hij het aan. Die oude gebinten waren nog precies eender als jaren geleden, en de stoelen waren ook nog dezelfde. Alles was nog eender, alleen de oude Roza lag reeds jaren op het kleine kerkhof. Voor haar was een dochter van Koert Tschanz in de plaats gekomen. Ze lachte jong en fris en deelde warme melk rond.
Hans had zich stilletjes in een hoekje teruggetrokken, hij genoot mee maar anders dan Markesteijn. Samen bleef het gezelschap zitten en dronken de kan leeg. En Markesteijn vertelde maar van allerlei over de mensen uit de verre streken en de oorlog terwijl zij op hun beurt verhaalde over het dorpje en over hen die in de jaren welke waren verlopen gestorven waren.
Die avond sliepen ze in het kamertje waar Markesteijn als jongen ook al geslapen had, achter het woonhuis vlak naast de grote stal. Markesteijn snoof de lucht die er om heen hing behagelijk op. Het rook zoals vroeger, een geur van vers hooi, de eerste vracht die al zo vroeg was binnengehaald. Het kamertje had lang leeg gestaan. Hier was hij in zijn jonge dagen geweest en nu mocht hij door Gods erbarming na een bewogen leven er weer slapen.
Keer op keer hielden zijn gedachten zich bezig met het onbegrijpelijke, terwijl tranen over zijn wangen stroomden.

Reeds na enkele dagen had mijnheer Reinhardt begrepen dat zijn broer niets teveel over Hans geschreven had. Hij was de jongen in zijn gangen eens nagegaan en zijn ijver om te leren bleek nog niets verminderd. Dat stemde hem vrolijk! Er heerste een groot gebrek aan onderwijzers op het platteland! Als Hans wat voor die studie voelde zou hij proberen een goede leermeester voor hem te vinden, en daarbij dacht mijnheer Reinhardt meteen aan hun oude dominee!
Jacob Markesteijn hield zich bescheiden bij het personeel. Voor zover zijn stijve arm dat toeliet begon hij reeds overal mee te helpen met het werk op de boerderij. Zijn soldatenplunje had hij verwisseld voor boerenkleding zoals al de inwoners van het dorp droegen, want Markesteijn was er niets trots op dat hij soldaat was geweest.
"Dat is een zeer zwarte bladzijde uit mijn leven", zei hij meermalen. "God heeft me genadig bij het leven behouden, anders was ik nu voor eeuwig verloren. Zijn barmhartigheden zijn zeer wonderlijk, dat Hij die juist aan mij - doemwaardige zondaar - heeft willen bewijzen."
Het geestelijke licht dat in zijn wanhopige ziel was gaan schijnen leerde hem om bij de voortgang zichzelve steeds meer te verfoeien. Op zijn manier vermaande hij waar dit te pas kwam en drong er vooral op aan om de kostelijke genadetijd toch niet achteloos te laten voorbijgaan.

Intussen had Hans een lange brief aan meester Berthold en moeder Brigitte geschreven, waarin hij al zijn wederwaardigheden van de laatste weken vertelde. Omdat mijnheer Reinhardt naast zijn boerderij nog steeds handelsrelaties onderhield kwamen er af en toe kooplieden de boerderij bezoeken. Met hen gaf Hans de brief mee.
Het kerkgaan in het dorpje deed de jongen sterk denken aan de dienst in het kleine kerkje te Hohne. Alles ging zo eenvoudig en landelijk. Telkens als het gezang begon kwam die herinnering zo sterk terug dat de tranen in zijn ogen sprongen. De dominee was oud en zijn vrouw ook, maar er straalde een vriendelijke warmte van hen uit, zodat Hans heel gaarne in de pastorie op bezoek ging.
Zijn eerste lessen ontvangt hij van de oude predikant. Mijnheer Reinhardt wilde er niets van weten dat Hans met werken zijn eigen brood wilde verdienen.
"Je kunt niet twee dingen tegelijk doen" zei hij. "Leren is ook werken! Ik ben blij dat je langs zo'n wonderlijke weg toch nog onder mijn hoede terecht gekomen bent. In mijn huis is plaats genoeg! Zodra je voldoende kennis vergaderd hebt zullen we het vervallen schooltje in orde maken en dan wordt jij hier dorpsonderwijzer!"
Zo was de oude herenboerderij Hans binnen enkele weken lief geworden. Hij voelde zich zo veilig en warm onder het laag neerhangende rieten dak en binnen onder de zware dakbinten die de eeuwen reeds getrotseerd hadden. Er sprak geschiedenis uit geheel het deftige huis. Uit de grote kamers welke van een zekere weelde getuigden en waar vrouwe Martha de alleenheerschappij voerde.
Het werkpersoneel kwam slechts zelden in die kamers, alleen op bijzondere hoogtijdagen. Maar dan voelden zij zich daar niet thuis. Veel liever verbleven ze in de grote keuken waar ze rondom de brede schouw groepten en de dochter van Koert een aantrekkelijke verschijning was.
Eerst had Hans ook schuchter het grote woonvertrek betreden, hij was dat ook niet gewend. Maar al ras werd hij wat vrijer, temeer daar vrouwe Martha zo bijzonder wellevend tegen hem was.
Bij het venster dat uitzag over de bergweiden, moest hij gaan zitten om te studeren. De herenboerderij lag hoger dan het dorp zodat hij vanuit het raam ook kon neerzien op de buurt­ schap. Bij meester Berthold had hij ook bijzonder goede dagen genoten, maar nu bemerkte Hans eerst goed dat hij een zoon uit de bergen was. Hier rook hij de dennengeur en hier leefden de ménsen nog in een sobere eenvoud, hier was alles anders dan in een stad!
Als Hans daar zo stilletjes zat bij het grote brede raam, dan kon hem zo'n wonderlijk warm gevoel doorstromen. De wind voerde de geur mee van vers hooi en verderop rijpte het koren en nog verder daar tekende het Mastbos zich donker af tegen de lichte hemel.