Vervolgverhaal

Het pad langs de rotsen 17

Na de nodige voorbereidselen getroffen te hebben trokken ze reeds de volgende dag weg. Ietwat weemoedig staarde Hans naar het vervallen landhuis waar hij weer een belevenis rijker gewor­ den was in zijn afwisselend leven. Opkomen groot worden en ondergaan! Zo gaat het in het leven! En hoe bedroevend is het als een mens geen Borg voor zijn ziel heeft!
Terwijl ie zo samen de lange reis aflegden, nam de oudere man alles in zich op wat de jongen hem vertelde van de Goddelijke dingen en de grondwaarheden uit de Bijbel. Bij meester Berthold had Hans een goede leerschool doorlopen. De beste onderwijzer voor Markesteijn was echter Gods Geest die hem van stuk tot stuk ontdekte aan zijn doemschuldig bestaan, zodat hij meermalen als een ellendige en arme zondaar slapeloze nachten op de schamele legerstede doorbracht.
Langzaam kwamen ze voorwaarts en leden dikwijls gebrek in het verwoeste land, maar na enkele dagen kwamen ze in een betere streek. Wel had daar ook de oorlog gewoed , maar de moed en werkkracht van de bevolking was hier niet zo geheel gebroken. Flinke mannen, die het bestuur in handen hadden, zorgden ervoor dat aan de armen geld en zaad verschaft werden, zodat ze hun verwoeste hoeven weer konden herstellen en het land bebouwen.
Zonder buitengewone avonturen, maar zeer vermoeid kwamen ze tenslotte in het hertogdom Gotha aan. Hier haalde de oud-soldaat zijn hart op! Vol blijdschap zag hij de ene bekende na de andere. Wel was er ook veel verwoest en verdwenen, maar over het algemeen bleek dat de verschrikking van de oorlog slechts door bepaalde streken getrokken was terwijl veel dorpjes nog gespaard waren gebleven.
Het hart klopte Markesteijn in de keel toen hij in de verte zijn geboortedorpje zag liggen. Het was kleiner en onaanzienlijker dan hij het in zijn droomfantasiëen zich had voorgesteld, maar het Landhuis van de familie De Ranitz stond er nog ongeschonden temidden van zwaar opgaand geboomte. Daarheen richtten de vermoeide reizigers het eerst hun schreden.
Het was juist in de tijd dat de hooioogst begon. Op een grote weide waren verschillende mannen bezig met grasmaaien terwijl twee gewapende ruiters stapvoets langs het veld trokken om het werkvolk voor onverhoedse aanvallen te beschermen.
"O! Kijk daar!" riep Hans plotseling opgewonden. ,,Als ik niet wist dat onze goede ritmeester gesneuveld was, zou ik zeker denken, dat hij daar langs de bosrand reed!"
Markesteijn tuurde ingespannen naar de ruiters, zijn zwakkere ogen konden nog niets herkennen, maar toen ze dichter bij de bosrand kwamen riep hij verheugd: ,,Ik zie het! Die ruiter daar is Reinhardt, de broer van onze ritmeester!"
Met een ruiterpistool in de hand reed de edelman de vreemdelingen tegemoet, maar zag al gauw dat ze geen kwaad in de zin hadden.
Markesteijn trad naar voren en nam zijn hoed af. ,,Mijnheer" zei hij geroerd "kent u mij nog?"
Enigszins achterdochtig liet De Ranitz zijn paard stilhouden en keek het tweetal scherp aan. ,,Waaraan kan ik je herkennen! " zei hij bedachtzaam. ,,Er trekt zoveel slecht volk rond, dat onder allerlei bedrog zich bij de bevolking probeert in te drin gen."
Nu kwam Hans ook naderbij. ,,Mijnheer" zei hij. ,,Dit is Markesteijn de rijknecht van uw overleden broer. Ik ken hem zeer goed want hij heeft lang voor mij gezorgd toen onze ritmeester nog leefde en ik ook in zijn dienst was. Ik was toen een arme verlaten knaap en uw broer heeft zich over mij ontfermd!"
,,Hoe heet je dan?" vroeg mijnheer Reinhardt.
"Hans Trautmann" antwoordde Hans. ,,Ik ben de zoon van de overleden dominee Trautmann uit Hohne!"
Intussen kwamen de mannen die aan het maaien waren nieuwsgierig naderbij.
.,Wel! wel! " riep er een plotseling uit. ,,Daar hebben we werkelijk Jacob Markesteijn! We dachten allemaal dat je gesneuveld was in de slag bij Lützen. Die mare heeft hier de ronde gedaan! Hoe maak je het Jacob? Ken je mij nog?"
"Of ik je ken!" antwoordde Markesteijn bewogen. ,,Jij bent Ernst Schumann. Toen ik als soldaat met jonker De Ranitz wegtrok woonde je met je oude moeder samen aan het einde van het dorp. Leeft je moeder nog?"
,,Ze leeft nog Jacob. Maar ze is wel erg oud geworden. De verschrikkingen van de oorlog zijn niet ongemerkt aan haar voorbijgegaan."
Intussen was mijnheer Reinhardt uit het zadel gegleden. Onbevangen trad hij op Markesteijn en Hans toe en schudde hun hartelijk de hand. ,,Welkom vrienden!" zei hij. ,,Het doet me goed dat jullie ons niet vergeten bent. Van mijn broer heb ik indertijd brieven ontvangen waarin hij aan mij speciaal zorg opdroeg voor jou Hans. Ik heb vaak gedacht dat je ook op het veld van eer gevallen was. En jij Markesteijn… jou ben ik natuurlijk ook niet vergeten. Het harde soldatenleven is overigens niet ongemerkt aan je voorbijgegaan als ik het zo bekijk. Maar dat geeft niet! Een eerlijke knecht kunnen we hier nog bijzonder goed gebruiken. Maar vrienden, ga nu naar de keuken! Jullie zullen wel een verkwikking nodig hebben na zo'n vermoeiende tocht. Vanavond mannen komen we allen bij elkaar" zei hij tegen het andere werkvolk dat met onverholen nieuwsgierigheid stond toe te kijken. ,,Die twee zullen wel heel wat te vertellen hebben!"
Die avond zaten Markesteijn en Hans in de grote oude keuken van de herenboerderij. Alles was daar even eenvoudig, maar spijs en drank was er genoeg en een veilig onderdak.
Nu zat dan de zwervende soldaat weer onder de lage gebinten waar hij vroeger zoveel genoegelijke uren doorgebracht had. Hoe onbegrijpelijk was dat. Rondom hem zat het volk van de hoeve. Ze rookten en spuwden het tabakssap in de vuurmand en luister­ den, ingespannen nieuwsgierig naar de verhalen.
Maar bij het verstrijken van de avond werd Markesteijn stiller. Hier om hem heen zaten eerlijke eenvoudige mensen die weinig gezien hadden van de wereld maar die ook niet vervallen waren tot roverij en dieverij zoals hij. O! hij schaamde zich zo voor zijn dorpsgenoten. Zou hier zijn woelige leven tot rust komen? vroeg hij zichzelf af.