J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen

Van dag tot dag was zijn zielsangst gegroeid. Hij wilde bidden, maar kon slechts enkele woorden stamelen. Hij pijnigde zijn hersens om enkele Bijbelgedeelten in zijn herinnering te brengen, maar alles was weggewist uit zijn hoofd. Schuldig! schuldig! schuldig! hamerde het door hem heen. Als een brandende poel lag de hel open voor hem en bij tijden moest hij kermen: ,,O God! Gij zijt rechtvaardig wanneer ik voor eeuwig om moet komen!"
Smekend had hij zijn kameraden tenslotte gevraagd om ergens uit de omgeving een dominee te halen, opdat hij zijn zielsnood, waar zij niets van begrepen, vertellen kon en mogelijk hulp vinden voor zijn geprangd gemoed.
Eerst hadden zij daar niets voor gevoeld. De smadelijke nederlaag lag nog vers in hun geheugen, ze wilden maar liever zo vlug mogelijk wegtrekken uit deze omgeving. Maar de "oude" hulpeloos in de steek laten konden ze toch ook niet over hun hart verkrijgen. Zo waren ze tenslotte onwillig op weg gegaan. Daar zij slechts met hun tweëen waren waagden ze zich niet onder de mensen, tot ze op het onverwachts Hans ontdekt hadden. ,,En hier lig ik nu…!" kreunde Markesteijn. "0! Hans, ik heb het toch zo benauwd!"
Met onuitputtelijk geduld en zachtheid trachtte Hans de onrust in Markesteijns ziel te stillen. ,,Als het waarlijk je zonden zijn, welke je zo benauwen, dan zal dit misschien het begin zijn dat God bemoeienis met je maken wil. Want de rechte bekering begint altijd met schuldbesef, waarvoor alleen verzoening mogelijk is in het dierbare Middelaarsbloed van Jezus Christus die nooit oprechte zondaars van zich stoot die in werkelijk berouw tot Hem komen. Maar voor het zover is wordt een mens altijd aan zijn schuld ontdekt. Met weedom des harten wordt het een verloren zaak voor iedere zondaar waarin Gods Geest werkt en eerst dan krijgt men behoefte aan een Middelaar die alle schuld op zich neemt en die volkomen betaalt. De ellende kan wel zo diep gaan dat er geen hoop meer is. En van 's mensen zijde is dat ook zo! Het wordt een afgesneden zaak! Ligt het bij jou ook zo Markesteijn?"
"Ach Hans! ik voel het met brandende ernst dat ik alles verzondigd heb. Diep verzondigd! Maar een weg ter ontkoming kan ik niet zien! "
"Ik zou haast zeggen Markesteijn, gelukkig! gelukkig! Als het anders lag, dan moest ik er ernstig aan twijfelen of je benauwdheid wel uit de goede bron voortkwam. Dan was het waarschijnlijk alleen een gevolg van de vrees voor de dood, maar niet omdat Gods eer en recht gekrenkt zijn. Wie weet, wil de Heere genadig zijn. Geestelijk licht in je doen schijnen!"
De zieke zuchtte. Het zweet parelde op zijn voorhoofd.
"Probeer nu wat te rusten", drong Hans aan. "Dat is goed voor Je want Je bent zwaar ziek".
Gewillig sloot Markesteijn zijn ogen en gaf zich aan stil gepeins over, terwijl Hans de vervuilde keuken wat op ging ruimen.
Toen Hans zijn oude vriend acht dagen verpleegd had kwam er een omkeer in de ziekte. Het sterke gestel van Markesteijn overwon de hevige wondkoortsen. De wonden begonnen te genezen en de koortsaanvallen, welke hem zo ontzettend hadden aangegrepen, bleven tenslotte weg.
Maar de krachtige man was zwak geworden als een kind. Ook Hans voelde zich afgemat, daar hij de laatste dagen zichzelf slechts weinig voedsel had gegund. Intussen was de voorraad levensmiddelen geheel opgebruikt. Hans achtte nu de tijd gekomen om het goudstuk dat moeder Brigitta in zijn jasvoering had genaaid, te voorschijn te halen en in de stad levensmiddelen te gaan kopen. Hij durfde zich zonder vrees vertonen en vond al spoedig het geen hij nodig had. Beladen met etenswaar keerde hij naar het vervallen landhuis terug.
Na enkele weken was Markesteijn zover hersteld dat hij er naar verlangde om de buitenlucht in te kunnen gaan, maar zijn arm bleef stijf. Voor soldaat zou hij niet meer geschikt zijn, begreep Hans wel. Wat moest Markesteijn echter dan beginnen? Samen bespraken ze de moeilijkheden waarna Hans voorstelde om zo vlug mogelijk naar Neurenberg terug te keren. De goede meester Berthold zou waarschijnlijk wel een oplossing weten om Markesteijn aan een baantje te helpen terwijl Hans zijn driepoot weer op wilde zoeken.
Markesteijn keek hem peinzend aan. Het scheen wel of de woorden van Hans niet tot hem doordrongen. "Ik denk aan vroeger!" zei hij eindelijk. "Ik ben geboren in Thüringen, in het Hertogdom Gotha. Daar ben ik herdersjongen geweest en heb later als knecht gediend op het landgoed van mijnheer De Ranitz! Mijn verlangen gaat meer uit naar mijn geboorteland dan naar Neurenberg. Ik ben tenslotte een buitenman die het in de stad al heel vlug benauwd krijg. Ik trek liever naar Gotha dan naar Neurenberg. Maar mijn hart gaat schreien bij de gedachte dat we elkaar weer gaan verlaten!"
Er trok een ernstige trek over het gezicht van Hans. Hij kon het verlangen van Markesteijn naar zijn geboorteplaats o zo goed begrijpen.
"Het is goed!" antwoordde hij plotseling besloten.
"Wat!" vroeg Markesteijn. "Wat bedoel je?"
"Wel jij trekt naar je geboorteplaats terug en ik hoop dat je daar een betere toestand aan zal treffen dan ik in Hohne aangetroffen heb. Maar alleen kun je niet gaan, daar ben je nog te zwak voor. Ik trek met je mee. En als ik weet dat je een goede bestemming gevonden heb kan ik altijd nog naar Neurenberg terug keren!" Er schoot een blijde glimlach over het vermagerde gelaat van Markesteijn. ,,Ik kan mijn vreugde en dankbaarheid…. niet voldoende uiten" zei hij. "Maar Hans, ik ben zo blij, dat jij me niet in de steek laat. Niet omdat ik zwak naar het lichaam ben, dat zou ik waarschijnlijk nog wel voort kunnen slepen want ik ben aan ontbering gewend, maar daarom… dat jij die eens mijn leerling was in de rijkunst, mij nu onderwijs geeft in betere en hogere dingen!"