1.Nooitgedacht (17e eeuw), Duivenwaardsedijk 20, Nieuwe Tonge. Het oudste en kleinere type.
1.Nooitgedacht (17e eeuw), Duivenwaardsedijk 20, Nieuwe Tonge. Het oudste en kleinere type. Foto:

Oude hofsteden op Overflakkee
Verdwijnende bakens in de polder (Deel I)

Momenteel zijn de boerderijen op Overflakkee in het nieuws; helaas in negatieve zin. Het agrarisch gebouwd erfgoed verdwijnt als sneeuw voor de zon. En het lijkt wel of in overdrachtelijke zin de opwarming van de aarde in dit verband aan een snellere verdwijning bijdraagt. Op dit moment bevinden zich minstens vijf (!) historische polderboerderijen op Overflakkee in een zorgwekkende situatie. Het gaat om vijf boerderijen uit de 18e/begin 19e eeuw, waarvan er overigens nog maar enkele hun originele schuur bezitten. Voor twee van de vijf dreigt een concrete sloop en het is maar zeer de vraag of die andere drie op termijn behouden kunnen worden. Het is zeer bitter te moeten constateren, dat de desinteresse en lauwheid rond het behoud van dit soort monumenten op het eiland groot blijkt te zijn.

Door Gerbrand Hoek

Zouden deze historische polderboerderijen verdwijnen dan wordt daarmee een bijzonder gevoelige klap uitgedeeld aan de kenmerkende regionale, landschappelijke identiteit van het eiland. Wat dan nog rest, is amper een handjevol oude hofsteden, met vaak al een schuur uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.

De grote vraag die mij telkens bekruipt is: waarom zijn er in andere regio's of provincies nog zoveel oude boerderijen te bewonderen, die in veel gevallen prachtig gerestaureerd zijn, en op Flakkee is het nu al zoeken met een lantaarntje. Nog even dan kun je blijven zoeken…..! Hoe komt dit toch?

Is men elders trotser op zijn agrarisch erfgoed, verkoopt men elders eerder aan een burger die er vervolgens een mooie woning van maakt, zijn de hofsteden elders gemakkelijker te herbestemmen mede door een hanteerbaarder grootte, is men elders ……? Ik weet het niet, maar de vernieuwingsdrift gepaard gaande met het niet willen 'vervreemden' van eigen bezit ligt op Flakkee hieraan mogelijk ten grondslag. En dan heb ik het hier niet over de overmacht die altijd toe kan slaan: een fatale brand, de gedwongen afbraak tijdens WO II en de Ramp van 1953.

De streekeigen boerderijen

We moeten intussen redelijk ver in het verleden graven, mede aan de hand van oude foto's, om erachter te komen welk soort boerderijen er in vroeger dagen op Goeree-Overflakkee voorkwamen: streekeigen boerderijtypen. Ik wil u in het volgende wijzen op enkele hoofdtypen, die natuurlijk elk weer zijn eigen varianten heeft.

Er komen grofweg vijf typen polderboerderijen voor. Hierbij heb ik afgezien van keuterbedrijfjes (de 'spulletjes' of 'bedoeninkjes') en de kleine dijkboerderijen. Ik heb het over de grote, alleenstaande polderboerderijen; de bakens in de polder.

Op ons voormalig eiland-deel Overflakkee kunnen qua bouwstijl vijf hoofdtypen worden onderscheiden (op Goeree wordt hier niet ingegaan).


Hofsteden met kelder en opkamer voorin

Bij de oudste boerderijen, vanaf de 17e eeuw, was er veelal sprake van een klein woonhuis en een in verhouding lange schuur, aan elkaar vast gebouwd als één bouwmassa. Het kwam voor dat de nok van de schuur iets hoger was dan die van het woonhuis, of andersom. Het woonhuis bezat rechts van de gang met voordeur een opkamer, die boven de kelder was gebouwd. Links van de voordeur bevond zich de 'zondagse' woonkamer. De bovenverdieping was geen slaapverdieping, maar werd gebruikt als 'zaadzolder'; een zolder waar het gedorste graan in zakken werd opgeslagen en om verder te kunnen drogen. De voorgevel op die verdiepingshoogte vertoont daarom een of meer vensters met openslaande luiken. De woonkeuken, de spoelkeuken en soms nog een 'achterkamer' met bedsteden bevonden zich achterin het boerenhuis.

De schuur had in die tijd nog lage zijwanden, van hout en gepotdekseld. Het dak bestond uit riet of stro. Stro was dan wel minder duurzaam, maar was een stuk goedkoper. Later verving men het stro of riet door – zoals we ze nu noemen – oud-Hollandse pannen. De wanden van de schuur waren zo laag, dat de grote inrijdeuren (de 'mendeuren') flink boven de dakvoet uitstaken. Een beetje vergelijkbaar met een dakkapel. De meeste schuren op het eiland hadden twee grote inrijdeuren. Als je twee mendeuren had, bezat je een flinke boerderij in die tijd. Had je er drie dan was je rijk. De mendeuren en daarop aansluitend de dorsvloer lagen aan de noordzijde, de stal voor het vee aan de (warmere) zuidkant. De woning stond ten oosten van de schuur, met de kelder aan de koude noordoost zijde gelegen. Dit was tot ver in de 18e eeuw het vaste patroon, waarbij in de loop van de decennia onder invloed van welvaart en rijkdom allengs grotere boerenhuizen werden gebouwd; huizen waarvan het dak al dan niet boven het dak van schuur uitstak.

De vier volgende plaatjes laten zien hoe dit type hofstede er uitzag.


Hofsteden met kelder en opkamer achterin

Naarmate de tijd voortschreed, veranderde ook de boerderij, zowel huis als schuur. Door toenemende welvaart en grotere oogstopbrengst vergrootte men de hoeve. Het woonhuis werd breder, hoger en dieper; de schuur werd vaak nóg langer, maar vooral ook breder en hoger. De lage, houten zijgevels werden flink opgetrokken, zodat de bovendorpel van de mendeuren nu onder de dakvoet bleef (ze stak er niet meer bovenuit). En strooien of rieten daken werden helemaal niet meer toegepast, het werden pannen daken, veel duurzamer. Aan de indeling van de schuur (ligging van dorsvloeren, stal en tasruimten) veranderde in wezen echter niets.

Die vergroting van de bouwmassa leidde ertoe, dat in de laatste fase van deze ontwikkeling (tweede helft 18e eeuw) in veel gevallen de dakhoogte van huis en schuur hetzelfde was en werd daarmee één groot, doorlopend dak.

Er kwamen in geval van de grootste hofsteden ook meer zaadzolders boven elkaar. De stee straalde daardoor welvaart en rijkdom uit. Bovendien kwam later in de 18e eeuw aandacht voor symmetrie in de architectuur, althans op het platteland (in de steden trad dit al eerder op). Dit betekende dat de brede gang in het midden van het woonhuis kwam te liggen, met zowel rechts als links daarvan een grote kamer met twee lichtvensters. De kelder, die in deze tijd al geen stenen tongewelf meer bezat, werd van de voorkant van het huis meer naar achteren verplaatst, evenals de opkamer. Dit alles leverde een mooie symmetrische gevelindeling aan de voorkant op.

Bij kleinere boerderijen was er sprake van twee zaadzolders boven de begane grond, bij de grote telde men zelfs drie zaadzolders. Onder het schuine dak versmalden in breedte de zolders zich, wat in de voorgevel zichtbaar werd in het telkens verspringende aantal vensters met luiken.

Het geheel toonde een voorname hofstede, waarvan de architectuur in het midden van de 18e eeuw zijn hoogtepunt bereikte. De landbouwer woonde op stand, hoewel het in die tijd nog vaak om pachtsteeën ging. De eigenaar was in het algemeen een rijke patriciër of een gefortuneerd koopman/handelaar uit de stad.

Dit type boerderij ziet er als volgt uit:


Slotwoord deel I

Als je nu door de polders van Overflakkee rijdt, loopt of fietst en je beseft dat er ooit veel boerderijen zijn geweest die historisch gezien bijzonder de moeite waard waren, dan kom je tot de bizarre maar feitelijke constatering dat er nog maar zó weinig over zijn. Natuurlijk, er zijn veel hofsteden verdwenen door een noodlot: WO II, de Ramp, de altijd op de loer liggende schuurbranden, of blikseminslagen. Daar is niets aan te doen. Als schrale troost resten alleen nog de oude foto's.

Er zijn nog enkele fraaie exemplaren tot nu toe behouden kunnen blijven, waar de bewoners dan ook heel trots op zijn. Het zijn rijks- of gemeentelijke monumenten. Je denkt dan al gauw: die kunnen niet worden gesloopt. Nou, vergeet het maar. De rauwe werkelijkheid is dat dit soort monumenten óók gesloopt worden. Momenteel ziet het er voor een aantal boerderijen niet goed uit en het lijkt erop dat er onvoldoende belangstelling is, laat staan vechtkracht, om deze iconen van het Flakkeese landschap te behouden en er op creatieve wijze een nieuwe, hedendaagse bestemming aan te willen geven. Een belangrijke en noodzakelijke voorwaarde is: de eigenaar moet mee willen werken en juist dáár zit niet zelden de kneep.

Ik hoop dat dit artikel (in drie delen) aan de ene kant iets laat zien wat we op Flakkee nú nog 'in huis' hebben en dat het aan de andere kant ertoe leidt, dat er bij burgers en overheid meer creativiteit, meer bereidheid en meer wilskracht ontstaat voor het behoud van wat er ons nog rest aan agrarisch erfgoed. En …..liefst op korte, zéér korte termijn. Om het in de sfeer van een spreekwoord te zeggen: "het is zowat één minuut voor twaalf."

Wordt vervolgd in deel II. Dan zal op nog drie Flakkeese boerderijgroepen de schijnwerper worden gezet: de lijstgevel-boerderij, de groep met een boerenhuis dwars op de schuur en een groep met het huis los van de schuur.

In een derde deel wil ik u meenemen naar de andere gebouwen en bijzonderheden, die vroeger op het boerenerf te vinden waren en dus nu ook al voor het merendeel zijn verdwenen.

Gerbrand Hoek

2.Zeldenrust (18e eeuw), Groeneweg 2, Den Bommel.
Dit monument wordt ernstig bedreigd, de schuur is al jaren geleden afgebroken.
4.Deze naamloze hoeve (1746), Zeedijk 5, Stad aan 't Haringvliet, laat de overgang zien naar het type dat hierna is beschreven. Dit rijksmonument staat al jarenlang leeg, bevindt zich in zeer slechte staat en wordt ernstig bedreigd. De geveltop is al naar beneden gestort.
3.Oud Hof, Westdijk 14, Dirksland (18e eeuw).

Voor deze hoeve dreigt de slopershamer!
5.Akkerzorg (1760), Kraaijerdijk 23, Melissant.

Het betreft hier een goed onderhouden hoeve, bewoont door een trotse eigenaar.
6.De 'Kwakstee' (ca.1760), Tweede Weg 1, Melissant.

Dit monument vertoont zeer achterstallig onderhoud en wordt daardoor bedreigd.