J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (14)

De ander aarzelde nog even, maar sprong toen op en trok de riem om zijn middel wat aan. ,,Gelijk heb je!" zei hij: ,,hoewel het mij toch maar half bevalt om een kameraad in de steek te laten. Ik ga vlug mee vóór ik berouw krijg!" .
Hij wierp nog een blik op het oude huis, maakte een beweging of hij iets afschudde en liep dan haastig zijn kameraad na, die reeds op weg was gegaan.
Intussen was Hans op de grond naast het stroleger neergeknield en had de van koorts gloeiende hand van de zieke krijgsman vastgegrepen.
Vertel mij eens wat u hindert" zei hij vriendelijk. ,,Ik wil graag helpen, zo goed ik dat kan!"
"Het is uit met mij", kreunde de zieke. ,,O! Wat een ellende o als een hond te moeten sterven! Had ik mij maar niet laten verleiden dan had ik misschien een dappere krijgsmansdood mogen hebben!"
"Is het daarom dat ge u bezorgd maakt?" vroeg Hans. ,,Dat komt er immers niet op aan. Het is veel belangrijker in hoeverre uw ziel met God verzoend is!"
Dat is juist de ellende! Ik heb het behalve mijn gewone dagelijkse zonden nog veel erger gemaakt. God zal tot mij zeggen: ,,Jacob Markesteijn, je was een braaf soldaat, maar je bent een rover geworden. Ga weg van mijn aangezicht!"
Op het uitspreken van de naam Markesteijn voer er een schok door Hans heen. Hij bedwong zich echter en zei: ,,Maar als ge oprecht uw zonde erkent, is het nog niet te laat. Bid God, dat Hij u genade geeft in Christus Middelaarsbloed Dat is de enige weg tot behoud. Wanneer Gods Geest u innerlijk komt te over­ tuigen van uw schuld, dan zult ge ook ervaren dat er buiten Christus geen vergeving mogelijk is. Want God rechtvaardigt zondaars niet op of om hun gebed maar alleen uit vrije genade. Bent ge dit alles vergeten?"
,,Het is allemaal weg! O! Mijn hoofd! Geef mij water, water, daar komt die vreselijke gloed weer".
Haastig keek Hans om zich heen. Hij vond een beker in een raamkozijn en liep naar de keuken. Maar daar was geen water. Zonder zich te bedenken rende hij naar de beek welke hij langs gekomen was en vulde de beker tot de rand toe. Toen hij weer terugkeerde lag de zieke in een hevige koortsaanval. Hij trilde over zijn gehele lichaam en sprak niets dan wartaal.
Voorzichtig bevochtigde Hans zijn droge lippen en gaf hem daarna wat te drinken. Ondertussen sprak hij hem zacht toe en waste daarna met een vochtige doek het met zweet bedekte gezicht schoon. Eindelijk werden de trekken wat rustiger en hield het hevig trillen op.
Met verwondering zag Hans op het gezicht neer. Had hij dat niet reeds eerder gezien? Het was toen wel jonger geweest en minder verwaarloosd en zachter van uitdrukking... ach neen! hij zou zich wel vergissen.
Hij liep weer naar de beek en haalde nu een volle kan water en legde koele natte doeken op het voorhoofd van de zieke. Steeds duidelijker werden de ruwe, maar toch goede, bekende trekken voor hem.
De gewonde was nu veel rustiger geworden er lag een soort glimlach om zijn met groeven omlijnde mond.
"Mag ik u eens wat vragen? begon Hans zacht. ,,U kom mij heel bekend voor... Bent u soms Markesteijn die een jaar of vier geleden in dienst was van Jonker de Ranitz?"
Er voer een rilling door de leden van de soldaat. Hij opende zijn ogen en staarde Hans angstig aan... een heel kort moment maar, toen werden zijn ogen opeens vochtig en stamelde hij...
,,Hans....!, ben jij het?"
,,Ja! inderdaad! Ik ben Hans Trautmann. Herkent u mij?"
"Of ik je herken!, mijn beste jongen. Maar wat moet ik mij nu dubbel schamen nu ik jouw eerlijk gezicht voor me zie terwijl jij me hier als een gewetenloze rover terugvindt!"
Hans had bijna een vreugdekreet uitgestoten. ,,Olof Danske heeft me verteld dat je gesneuveld was, in ieder geval vermist , zodat ik vast had aangenomen dat je niet meer in het land der levenden verkeerde. Weet je nog wie Olof Danske was?"
,,Och Hans!" was het enige wat Markesteijn er uit kon brengen. Tranen biggelden over zijn wangen. ,,Gode zij dank, Hans, dat jij er bent. Ik heb dikwijls aan je gedacht de laatste dagen. Vreemd hé. Juist aan jou! Zou jij mij arme zondaar, nog de weg van de oprechte bekering kunnen wijzen?"
Ik heb Gods Woord in mijn koffer Markesteijn, de Bijbel! Dat is het enige goede richtsnoer. Maar probeer nu te gaan slapen. Ik zal over je waken!"
"Ik kan niet slapen Hans" kreunde Markesteijn. ,,Mijn hart wordt als samengenepen! Bid jij voor me eer het te laat is!"
Dat was voor Hans geen gemakkelijke opdracht. In alle eenvoudigheid droeg hij toch al de noden van zijn oude vriend en beschermer op aan de troon der genade en beval hem daarna om zich zo rustig mogelijk te houden dan zou hij in die tijd wat eten gaan bereiden.
Het was intussen buiten donker geworden. In de keuken was weinig te vinden, overal rook het muf. De muren waren vochtig, blijkbaar waren de vroegere bewoners gestorven of gevlucht zodat het huis al lange tijd leeg had gestaan.
Voorzichtig liep hij op zijn tenen terug naar de kamer waar zijn kameraad lag. Tot zijn grote voldoening zag Hans dat de zieke in een sluimering weggezonken was. Stilletjes ging hij bij hem zitten in afwachting of zijn twee kameraden terug zouden keren. Er verstreek een uur maar niemand kwam opdagen.
Toen Markesteijn ontwaak te vroeg hij direkt naar de twee andere soldaten. ,,Zeg hun dat ze je wijn en brood geven" zei Markesteijn. ,,Wc hebben genoeg!"
,,Ze zijn weg" antwoordde Hans. ,,Ik heb ze nergens gezien, noch in de keuken, noch in een ander vertrek!
,,Dan hebben die ellendelingen ons zeker in de steek gelaten. Kijk daar eens in die hoek Hans. Is de zak weg welke daar stond?"
Hans liep naar de aangewezen plek. ,,Hier staat geen zak!" zei hij. ,,Niets dan een hoop stro! En wat heb ik hier! een ruiterpistool en twee beenstukken! Die zijn zeker van jou Markesteijn?"