J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (13)

"Waarom wilt u dat allemaal weten?" vroeg Hans. ,,Als ik toch mijn beurs gaf, zouden jullie mij verder met rust laten!"
"Ga je dan weer zitten lezen?" vroeg de jongste van de rovers spottend.
"Je hebt mijn vraag nog niet beantwoord of je uit deze streek komt" zei de oudste.
"Nee. Ik kom uit Neurenberg en ben op reis om mijn zusje te zoeken, als u het dan persé weten wilt. Maar ik moet voor de nacht in Gillersheim zijn. Laat mij nu in vrede verder gaan!"
,,Als ik je zo bekijk, lijk jij me geen ongeschikt ventje" vervolgde de oudste onverstoorbaar. ,,Jij zegt wel dat je schoenmaker van je vak bent, maar schoenmaker of geen schoenmaker, ik denk dat je ook wel goed zal kunnen bidden en psalmen zingen. Zo'n ventje hebben we juist nodig. Kom maar eens met ons mee!"
,,Maar ik moet beslist voor de nacht in Gillersheim zijn" protesteerde Hans."Zet dat maar uit je hoofd. We hebben je hier nodig! Je zal wel zien waarvoor!" Meteen pakten ze Hans bij zijn arm en trokken hem mee het bos in.
Tijdens de tocht langs donkere bospaden spraken ze bijna geen woord. Het werd Hans angstig te moede… wat zou hem nu weer boven het hoofd hangen. Na een half uur lopen kwamen ze op een open plek aan waar het landschap langzaam glooiend afliep. Op een van de heuvels zag Hans een vervallen landhuis staan dat wel iets op een klein kasteeltje geleek.
"Kijk! daar moeten we wezen" zei de oudste. ,,Daar binnen ligt een kameraad van ons. Hij is zwaar gewond, en die kan niet leven en niet sterven. Hij jammert en schreit de hele dag in grote zielsnood en zegt dat hij bidden wil en niet kan. Wij kunnen hem niet helpen, want wij hebben in het leger het bidden verleerd en nu hebben we net zo'n ventje nodig als jij. Snap je!
"Zo, dus jullie zijn verlopen soldaten, schoot het door Hans heen ,,Ik dacht het al!" mompelde hij.
,,Wat brom je daar?"
,,Niets!" antwoordde Hans.

Met een stomp duwden ze hem het holle huis binnen. In de brede gang rook het muf. Hij kreeg geen tijd om de omgeving op te nemen want meteen namen de soldaten hem mee naar een van de kamers welke uitzicht gaf over de prachtige groene vallei. De vensters waren open, zodat de middagzon de kamer in een glanzend licht zette. Het vertrek zag er echter vreselijk vervuild uit. In een hoek op een stroleger zag Hans een grote man onrustig heen en weer woelen. Zijn hoofd was met een vuile lap verbonden en rustte bij gebrek aan beter op een grauwe zak welke zijn kameraden met stro gevuld hadden. "Hebben jullie een dominee voor me gehaald?" vroeg de zieke mat.
,,Er is er geen een te vinden! En in de stad wagen we ons niet, daarvoor is ons leven ons te lief. Maar de Voorzienigheid zond ons wel een jongeman op onze weg die niet alleen een flink gevulde beurs, maar bovendien ook een Bijbel bij zich heeft. De beurs hebben wij genomen en de Bijbel heeft hij voor jou mogen houden. Hier is hij, die zal je wel kunnen helpen."
De zieke kreunde… ,,Kon ik mijn leven maar overdoen…" mompelde hij.
"Kom nou!" zei de oudste van zijn kameraden. ,,Dat zeg je ook maar omdat je nu vleugellam de dood ligt af te wachten. Voor een week terug sprak je ook zo niet! "
,,Neem een voorbeeld aan mij" antwoordde hij. ,,Wat mij overkomen is kunnen jullie ook ieder ogenblik meemaken!"
"Welja! vertel dat nou maar aan dit ventje. We zijn altijd goede kameraden geweest, maar met vromigheid moet je bij ons niet aankomen. Dat weet je wel!"
Daarop ging de soldaat naar de hoek van het vertrek, zocht daar verschillende spullen bij elkaar en ging toen, na zijn kameraad die al die tijd stilzwijgend had toegekeken een wenk gegeven te hebben, met de volgestopte zak op de rug de deur uit.

Wat verwonderd volgde de jonge vent hem. ,,Wat sleep je daar mee?" was het eerste wat hij buiten aan zijn spitsbroeder vroeg. "Houd je mond en luister wat ik zeg" antwoordde die kort. ,,Ik heb het beste van onze roof bij elkaar gezocht en nu laten we de "Oude" aan die meester schoenmaker over en knijpen er stilletjes tussen uit. Ik heb schoon genoeg van zijn gekerm. Hij gaat waarschijnlijk toch dood! "

,,Dat is gemeen!" riep de jongste. ,,Dat had ik van jou niet gedacht. De "Oude" is er ellendig aan toe, dat ben ik met je eens, maar een goed soldaat laat zijn kameraad nooit in de steek. Nee! dat vind ik beslist gemeen!"
"Klets nou niet! Jij bent een dwaas en een domkop. Merk je dan niet dat de "Oude" vroom gaat worden? Als hij soms beter wordt, voert hij ons netjes weer naar ons regiment terug. Dan kunnen we eerst een paar dagen krom liggen in de provoost en dan stoppen ze ons bij de minste piekeniers, die het zwaarste werk hebben. Staat jou dat soms aan?"
De jonge soldaat gromde wat… ,,Misschien heb je gelijk!" zei hij daarna. ,,Maar als hij sterft?"
"Kun jij hem dan weer levend maken? We laten hem toch niet onverzorgd achter! Heb je die jonge boekenwurm goed in het gezicht gezien? Het is maar een slap ventje, maar op mijn woord die verlaat niet iemand die in nood verkeert, dat zeg ik je! Ik houd helemaal niet van die vrome lui, maar trouw zijn ze wel, dat hebben we zelf meermalen ondervonden. Die jongeman zal onze "Oude" beter verplegen dan wij het kunnen. Laten we daarom maar vlug de vlakte opgaan. We zitten hier veel te dicht bij de stad voor onze veiligheid!