J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (12)

Wij hebben veel last gehad van dat troepje want stelen en roven hadden ze tot hun tweede natuur gemaakt. Maar met al hun dieverijen konden ze toch ook die vreselijke pest niet ontlopen. Wat er feitelijk precies gebeurd is weten wij ook niet. Op een keer trok dokter Fabius, vergezeld van zijn knecht, de bergen in. Toen ging hij ook te Hohne eens een kijkje nemen en de goede man kwam geheel verslagen terug. Het gehele dorp was uitgestorven. In de hutten vond hij de lijken van mannen, vrouwen en kinderen, met vertrokken gezichten. De pest had blijkbaar daar zo hevig om zich heen gegrepen dat men niet eens de gelegenheid had gehad om de doden te begraven. Met enige mannen is hij later teruggekeerd en toen hebben zij een groot graf gedolven waar alle inwoners naast elkaar werden in gelegd. Gelukkig maar dat dit onder de leiding van dokter Fabius plaats vond want het besmettingsgevaar was heel groot, dat begrijp je wel! Ze hebben toen overal rond gezocht of er nog een levend wezen te vinden was, maar alles tevergeefs!Het is een droevig verhaal! Als je zusje met die oude man er tijdens die epidemie nog woonden , dan is het wel zeker dat zij niet meer in het land der levenden verkeren. Ik zeg! als zij er nog woonden! Want bijna al de oude inwoners van Hohne waren vóór dat de pest uitbrak al weggetrokken!
Toen de man zijn sombere verhaal geëindigd had, kon Hans zich slechts met moeite bedwingen. De goede meester Berthold zou dan toch nog gelijk krijgen.
"Heeft u nog wel eens iets van Klaus Adenauer gehoord?" vroeg hij een poosje later. ,,De knecht van mevrouw Schnepper, die behalve een landhuis langs de straatweg ook nog bezittingen hier in Renshausen had!"
,,Neen! die is als marskramer weggetrokken en nimmer teruggekeerd. Wat zou hij hier trouwens moeten zoeken? Of het moest alleen om zijn oude vrienden zijn!"
"Ik heb hem te Neurenberg eens ontmoet!" begon Hans nu op zijn beurt te vertellen. ,,Hij maakte het heel goed en scheen ruim zijn boterham te verdienen!"
"Welja! Die Klaus was altijd al een handige snaak. Hij was voor de handel geboren om zo eens te zeggen! Zo! hij maakte het dus goed! Nou dan hoop ik dat hij zijn geboortestadje niet vergeet en ons eens komt opzoeken!"
,,En wat heb je zelf nu voor plannen?"
"Och! het beste zal zijn om maar zo vlug mogelijk terug te keren naar Neurenberg zoals u ook raadde. Misschien dat ik later nog eens naar het Thüringerwoud zal reizen om te zien of Andreas met Gretchen daarheen getrokken zijn, wie weet! Maar ik kan dat haast niet geloven omdat de oude Christoph zo'n lange reis niet meer maken kon."
,,Als je die kanten optrekt wees dan voorzichtig en hoed je voor de Zweden! Na alles wat hier gepasseerd is kan ik van de Zweden beslist geen goed meer horen, dat begrijp je wel…!"

Moedeloos en met een diep treurig hart liep Hans de volgende morgen Renshausen weer uit, waar hij zo had gehoopt, veel en goede tijding te vernemen. Feitelijk was hij niets wijzer geworden!
Hij wilde nu voorlopig naar de grote stad Gillersheim gaan om daar tijdelijk zijn handwerk uit te oefenen. Het geld dat meester Berthold meegegeven had begon op te raken en het goudstuk dat moeder Brigitte in zijn ondergoed genaaid had voor het geval dat hij beroofd zou worden wilde hij voorlopig nog niet te voorschijn halen.
De lange tocht welke hij reeds afgelegd, en het hopen en vrezen met al de ellende welke hij onderweg gezien had, hadden hem moe gemaakt. Haast om in Gillersheim te komen behoefde hij niet te maken. Daarom ging hij tegen de middag onder een boom zitten langs de weg om een boterham te nuttigen. Na de maaltijd nam Hans zijn Bijbeltje uit de koffer en begon te lezen in het Evangelie naar de beschrijving van Johannes. Hij was hierin zo verdiept, dat hij niet bemerkte dat twee woest uitziende mannen vanuit het struikgewas hem bespiedden en voorzichtig naderbij slopen.

Ze waren goed gewapend, maar droegen vuile haveloze kleding. Hun hoofdharen en baarden hingen wild en onverzorgd over hun gezichten. Toen Hans geen aanstalten maakte om weg te vluchten riep er een hard: ,,Hallo! dromer wordt eens wakker!" Met een schok schrok Hans uit zijn gepeins op en zag tot zijn grote schrik dat hij ingesloten was. Impulsief trok hij de dolk te voorschijn om de woestelingen schrik in te boezemen.
,,Laat dat armzalige dingetje maar rusten in je gordel, melkmuiltje!", riep een van de twee. ,,Geef het geld dat je bij je hebt maar gewillig over, dan laten we je verder met rust!"
Tegen dit goed gewapende tweetal kon Hans na tuurlijk niets beginnen. Traag maakte hij de koffer open en haalde zijn platte beurs te voorschijn welke hij aan de oudste van het tweetal overhandigde. Met een begerige blik greep de boef de beurs en liet die haastig in zijn zak glijden.
,,Wat voer jij hier feitelijk uit?" vroeg hij daarna belangstellend.
,,Ben je soms een rondreizende dominee of een vermomde kloosterling?"
,,Nee!" antwoordde Hans kort. ,,Ik ben geen van beiden!"
,,Dan ben je zeker een schoolmeester of zoiets?"
,,Ook dat niet! Ik ben schoenmaker van mijn vak!"
"Maak dat een ander maar wijs zeg! Een schoenmaker hoort bij zijn leest en die gaat niet langs de weg zitten om in een Bijbel te lezen. Je hebt trouwens een behoorlijk mooie plunje aan vriend! Kom je niet uit deze streek?"