J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (10)

Onwillekeurig schrok Hans. Het bleek een bedelaar te zijn die brutaal bleef aanhouden om een grotere aalmoes toen hij de goedgevulde beurs van hem gezien had.
Door de brutaliteit van de man overbluft gaf Hans hem nog een geldstuk waarna de man zich weer in het struikgewas terugtrok. Dit voorval maakte Hans wel wat onrustig. Hij moest toch voorzichtiger zijn want wie weet ging de bedelaar een paar van zijn kornuiten halen om hem zijn beurs met geweld afhandig te maken. Daarom deed hij wat kleingeld los in zijn mantelzak en borg zijn beurs daarna zorgvuldig in zijn koffertje.
Het vermoeden van Hans bleek juist te zijn, in zoverre, hij had nog maar een kwartiertje gelopen toen andermaal een vent uit te struiken te voorschijn trad. Deze was nog brutaler dan zijn voorganger. Die eiste zelfs een flink bedrag Hans gaf hem een flinke aalmoes en zei dat hij nu weg moest gaan. Maar de vent lachte wat en bleef voor hem op de weg staan. Doch nu ontwaakte opeens het soldaten bloed in Hans. Een held was hij wel nooit geweest maar hij had toch behoorlijk schermen geleerd en dan was hij intussen een stevige knaap geworden.
Zonder zich te bedenken trok hij de dolk en sprong op de kerel toe. ,,Maak dat je wegkomt! brutale rover! " schreeuwde Hans. Op zo'n reactie had de vent in het minst niet gerekend. Hij trok van schrik lijkbleek weg en maakte toen een zijsprong om het blinkende lemmet te ontwijken. Blijkbaar voelde hij niets voor een gevecht want zonder om te zien vloog hij het kreupelhout in en verdween ijlings in het bos.
Ontevreden stak Hans het dolkmes weer in de schede. Nu de eerste spanning voorbij was klopte hem het hart in de keel. Hij had impulsief gehandeld en was daardoor waarschijnlijk aan een totale beroving ontkomen. Het was echter niets prettig om zo op het onverwachts geconfronteerd te worden met de gevaren waarvoor hij al zo dikwijls gewaarschuwd was. En... àls het nu eens drie of vier kerels geweest waren?

Hij schikte de koffer wat recht en vervolgde daarna zijn weg. Gelukkig ontmoette hij verder geen bedelaars meer. Tegen de avond kwam hij in de omgeving van Renshausen aan, maar hij herkende de streek nauwelijks! In zijn jeugd had hij die zo mooi en groots gevonden. De vroeger zo keurig tegen de helling opklimmende wijngaarden waren totaal verwoest terwijl de landhuizen verwaarloosd en vervallen als toonbeelden van ellende, het landschap ontsierde. Het was duidelijk dat de lust en moed aan de bevolking ontbrak om de schade te herstellen.
Wie zou dit ook moeten doen? Slechts enkele straten waren van het welvarende stadje overgebleven, al de andere woningen waren verwoest of verbrand.
Eerst meende Hans dat het rampzalige overschot nog onbewoond was ook, zo doods en stil zag alles eruit, maar in het midden van de hoofdstraat kwam hij aan een winkel waar een paar vrouwen bezig waren om inkopen te doen. Zij keken verwonderd op toen de goedgeklede vreemdeling de winkel binnen­ stapte en vriendelijk vroeg: ,,Kunt een van u mij ook zeggen of Dr. Fabius hier nog woont?"
,,Was het maar waar!" antwoordde de winkelierster dadelijk. ,,Da t was een edel mens. Maar hij is kort na de Zweedse overvallen, waarbij zijn vrouw en kinderen het leven hebben gelaten en zijn huis werd verbrand, naar een ander land getrokken!"
"Wat treurig!" zei Hans uit de grond van zijn hart. ,,Dus zijn vrouw en kinderen zijn allemaal dood en zijn woning verbrand. Renshausen heeft wel heel erg geleden van de oorlog zoals ik met mijn eigen ogen gezien heb!"

Intussen was er ook een man de winkel binnengekomen. Hij keek Hans enigszins argwanend aan, en zei toen: ,,Ja jongeman! we zijn tegenwoordig al blij dat we ons naakte lichaam nog bezitten. Hoe heet je en waar kom je vandaan?"
"Ik ben afkomstig uit het dorpje Hohne daar in de bergen, maar het is reeds zeven jaar geleden dat ik op een dag als jongen van zestien jaar d oor de Keizerlijke troepen werd gevangen genomen en meegevoerd, nadat de woestelingen ons dorpje in brand hadden gestoken en verschillende mensen vermoord. Herinnert ge u dominee Trautmann nog, die dikwijls hier in de stad kwam?
Ja? Ik ben zijn zoon!"
"Zeven jaar geleden!" antwoordde de man. ,,Ja, toen begon de ellende en sindsdien is het steeds erger geworden. En tenslotte k wamen de pest epidemieën en de Zweden . Toen werd de narigheid zo groot hier, mijn jongen, dat we alles wat daarvoor geweest was, vergeten hebben. Met moeite en zonder hoop slepen wij ons leven thans van de ene dag in de andere voort! Vraag niet naar iets uit het verleden, dat kennen we niet meer. Wat het laatst gebeurd is heeft ons zo hevig aangegrepen dat al het andere erdoor verstikt werd!"
"Maar er is nog wel iemand" mengde een van de vrouwen zich in het gesprek "die altijd over de oude tijden spreekt, en die ook veel weet te vertellen van de goede dokter Fabius waar je straks naar vroeg!"
"O! je bedoelt Barbara, de oude meid van de dokter!" zei een ander. ,,Die is zo verward in haar vertellingen, waarschijnlijk door de ellende die ze zag in de tijd van de Zweden dat je er geen touw aan kunt vastknopen. Wat een uur geleden of gisteren gebeurd is weet ze niet meer, laat staan wat al zo lang voorbij is".
,,Dat weet ik nog niet!" meende weer en ander. ,,Het is waar, haar memorie is danig in de war, maar voorvallen van vroeger weet ze nog vrij zuiver te vertellen!"
"Als dat zo is!" riep Hans uit, breng me dan naar haar toe. Mijn zusJe heeft nog, tot voor enkele jaren, in Hohne gewoond misschien kan zij mij iets van haar vertellen!"
"Verwacht er nou niet te veel van jongeman, wat de oude Barbara weet", zei de man. ,,Het is maar net zo je haar treft! Als je wilt kunnen we je natuurlijk bij haar brengen maar verwacht er beslist niet teveel van!"