Wonderlijk

Jesaja 9:5: "...en men noemt zijn naam... Wonderlijk..."

We willen, zo kort na het Kerstfeest, nog een ogenblik mediteren over die wonderschone tekst uit Jesaja 9, waarin de profeet een blik mocht werpen in de blijde Evangelietijd, en gaat spreken over het komende Kind. Door de Geest des Heeren wordt die verre toekomst naar hem toegehaald, als ware ze reeds werkelijkheid, en klinkt het in heilige ontroering: "Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven".
Maar... hoe zal de naam van dit Kind zijn? Een belangrijke vraag. Want als het goed is, zal de naam het wezen uitdrukken. De naam moet iets zeggen van degene, die de naam draagt.
In onze, door de zonde beheerste samenleving, is dit niet meer zo. Wij kunnen niet meer uit de namen van de mensen afleiden wie ze zijn. Alleen wanneer God Zelf een naam geeft, stemmen naam en wezen overeen. Welnu, van het geboren Kind, dat de gegeven Zoon is. geldt, dat naam en wezen één zijn. Hij is, wat Hij heet.
"En men noemt zijn naam Wonderlijk". Wanneer de Bruidskerk de heerlijkheid van haar Bruidegom bezingt, dan zegt hij: "al wat aan Hem is, is gans begeerlijk". Maar met hetzelfde recht kan zij ook zeggen: "Al wat aan Hem is, is zeer wonderlijk".
Wonderlijk was het, toen Hij in de Vrederaad van God op zich nam, om voor al de zijnen volkomen te voldoen, sprekend: "lk, Ik kom,'.
Wonderlijk was het, toen Hij, die God was, zich zo heeft vernederd, dat Hij mens werd onder de mensen. Een dienstknecht, niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Alles aan Hem is wonderlijk.
Wonderlijk was het doel van zijn komen: het redden van verloren zondaren, opdat het wonder zou gebeuren. dat in deze gevloekte wereld, God zou worden geloofd en geprezen, vanwege zijn grote zondaarsliefde.
Wonderlijk ook zijn komst zelf: de eeuwig zijnde, geworden als een mens; de Schepper van hemel en aarde, in doeken gewonden en liggend in een kribbe. Wie kan het verstaan: Hij is God en toch van God ontdaan.
Wonderlijk was zijn sterven; de Koning der koningen genageld aan een kruis. En in zijn sterven, als alles verloren schijnt, klinkt het wonderlijk: "Het is volbracht!" Het graf kan Hem niet houden... Hij staat op van de doden en vaart vol glorie naar de hemel.
Ja, alles aan Hem is gans wonderlijk. Hij werkt wonderen van genade.
Dáár wordt een zondaar, die meende rijk en verrijkt te zijn en aan niets gebrek te hebben, door zijn Geest ontdekt en leert zich kennen als arm, ellendig, jammerlijk en blind en naakt. Daar grijpt Hij een mens, die in vurige vijandschap tegen Hem zijn weg gaat, in het hart, zodat hij gaat vragen: "Wat wilt Gij dat ik doen zal?" Wonderlijk!
Wie de wonderen van zijn genade heeft ervaren, kent zijn naam als Wonderlijk. Wie zich als een dood- en doemwaardig zondaar door Christus gered weet, die juicht: "Wonderlijk!"
Wonderlijk, want die Heiland blijft eeuwig getrouw, ook al zijn, die Hem volgen, ontrouw.
Kent u, ken jij, zo reeds zijn Naam als Wonderlijk? Behoort u, behoor jij bij de men 'die zijn naam Wonderlijk noemen?
Zing dan de Heere een nieuw lied. want Hij heeft wonderen gedaan.

"Ik zal, o Heer', die ik mijn Koning noem.
De luister van Uw majesteit en roem
Verbreiden, en uw wonderlijke daan
Met diep ontzag, aandacht gadeslaan.
Elks Juichend hart zal Uw geducht vemogen,
De grote kracht van Uwe arm, verhogen;
Ik zal mijn stem met aller lofzang paren,
En overal Uw grootheid openbaren".

De overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 12 januari 2001.

Wijlen H. Hartman