De zwaar beschadigde “Toekomst” in de Noorse haven Brevik.
De zwaar beschadigde “Toekomst” in de Noorse haven Brevik. Foto:

Twee onfortuinlijke Middelharnisse vissloepen

Het tragisch einde van de "Pionier" en de "Toekomst"

De oude, rechtzinnige vissers aan de Kaai hadden het wel geweten. Met die twee Belgische vissloepen, die onlangs waren aangekocht van de Antwerpse reder Wed. D. Manroy, moest het wel slecht aflopen, omdat … "die Belzen zoo vloekende".

Door Rinus van Dam

De beide grote, houten vissloepen, in 1883 gebouwd voor de Antwerpse reder Wed. Manroy, waren in 1888 aangekocht door reder Klaas Johannis Meijer in Middelharnis voor de beugvaart op de Noordzee. De oorspronkelijke Frans-klinkende scheepsnamen waren "Pionnier" en "Avenir", wat door de nieuwe eigenaar werd vernederlandst tot: "Pionier", registratienummer MD 35, en "Toekomst" MD 7. De eerste schipper van de "Toekomst" was Bastiaan Dubbeld en van de "Pionier" Jasper Buurveld. Vanaf 1894 voeren de beide sloepen voor rekening van rederij P.L. Slis en zn.

Wat de visvangst betreft, bevond de "Toekomst", schipper Jan van den Hoek, zich in de jaren waarvan wij hierover gegevens hebben (1892-1896) bij de top, met een jaarlijkse besomming van meer dan fl. 17.000. De "Pionier", schipper L. van der Valk, deed het in die periode wat minder, met een besomming van rond fl. 11.000. Er ging – ook vòòr het rampzalige einde van de beide schepen - nog al eens iets mis. Op zich is dit niet uitzonderlijk. Ook bij andere vissloepen lezen we dat er sprake was van averij, of dat vissers om het leven kwamen tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden. In 1893 maakte veldwachter P. Vermeulen een proces-verbaal op wegens het aanvaren van een paal in de haven van Middelharnis door de vissloep "Toekomst". Hij gaf dit mondeling door aan "den heer burgemeester", die een onderzoek deed instellen. Schipper was toen Jan van den Hoek. Die had na het omvaren van de paal deze weer rechtstandig op zijn plek gezet, echter was er wel een stuk afgebroken en verwijderd, wat aan het licht kwam toen zusterschip de "Pionier" wat te snel de haven invoer en de paal, die nu minder diep in de bodem stak, opnieuw omging. Ernstiger waren de ongevallen die het leven kostten aan opvarenden van beide schepen. Op 18 november 1893 kwam matroos Aren Springvloed om, toen hij tijdens het reven van de zeilen aan boord van de "Pionier" door een stortzee overboord spoelde. Op 27 januari 1894 viel visser Pieter Faasse van de "Toekomst" bij het uitdraaien van het achterlicht overboord en verdronk.

De ondergang van de Pionier

De Maas- en Scheldebode bericht op 20 september over de ondergang van de "Pionier". Op 20 september 1896 bevond zich de "Pionier" na een lange zomerreis, die begon op 26 juni, met een rijke lading van 120 tonnen zoute vis in het Goereese Gat. De bemanning bestond uit 13 koppen. Schipper was de 26-jarige Ary de Waard, die in januari van dat jaar de vorige schipper, Leendert van der Valk, had afgelost. Om half één 's nachts stootte de "Pionier" plotseling op een bank. Kort daarna kwam het schip weer vlot, maar in ruimer water gekomen bemerkte de bemanning dat het schip hevig lekte en zinkende was. De overige bemanningsleden verlieten het schip met de scheepsboot. Ondanks het aandringen van zijn bemanning weigerde Schipper Ary de Waard zijn schip te verlaten en trachtte hij de "Pionier" naar de wal op het droge te sturen. Dat mocht niet baten. De vissloep zonk spoedig weg in de diepte en de moedige schipper ging met zijn schip ten onder. Het is niet duidelijk of hier sprake was van een navigatiefout of dat de kustverlichting van het Goereese Gat tekort schoot. De berging van schip en lading werd aangenomen door de firma Tak te Goeree, waarbij een groot aantal vaten vis en het tuig konden worden geborgen. Of de "Pionier" in zijn geheel nog boven water is gehaald, is evenmin bekend. Als vissloep komen we het vaartuig niet meer tegen. Negen dagen later werd het lichaam van schipper Ary de Waard opgevist op het Haringvliet voor de marinehaven van Hellevoetsluis. Na te zijn gekist in Hellevoetsluis is hij diezelfde middag, op 29 november, op de kort tevoren geopende begraafplaats aan de Hoflaan in Middelharnis begraven. Ary de Waard, in 1892 gehuwd met Helena Cornelia Langbroek, liet een vrouw en hun half jaar oude dochtertje Lijntje na.

De aanvaring van de "Toekomst"

In het streekmuseum in Sommelsdijk hangt in de scheepvaartafdeling een fraai schilderij met een weergave van de vissloep "Toekomst", zoals die vleugellam voor de wal ligt in de Noorse haven Brevik, na te zijn aangevaren door de Noorse bark "Zorida". Over de aanvaring van de "Toekomst", waarbij vier bemanningsleden om het leven kwamen, zijn we uitvoeriger geïnformeerd. Naar aanleiding van deze ramp ontving het gemeentebestuur van Middelharnis een brief van de particulier secretaris van koningin Wilhelmina, de heer Van der Staal, waarin hij namens de koningin verzocht nader geïnformeerd te worden over bovengenoemde scheepsramp. Op 31 mei van dat jaar beantwoordden burgemeester Mijs en secretaris Nijgh dit verzoek in een uitvoerige brief. De vissloep "Toekomst", schipper Jan van den Hoek, toebehorend aan de rederij P.L. Slis en zoon, was in de nacht van 25 op 26 april 1899 op 57 graden noorderbreedte, 6 graden oosterlengte (ongeveer 85 zeemijl ten zuiden van de Noorse kust en dezelfde afstand ten westen van Jutland) bij mistig weer bezig de vislijnen uit te zetten. Omstreeks half drie werd de vissloep hevig aangevaren door de Noorse bark "Zorida", die in ballast voer van Engeland naar Brevik in Noorwegen. Van de dertien bemanningsleden, waarvan zeven man aan dek en de overigen onderdeks bezig waren, konden negen man zich met grote moeite nog redden. Zij werden bij de bark aan boord genomen en te Brevik in Noorwegen aan wal gebracht. Vier mannen, allen gehuwd en huisvaders van een talrijk gezin, kwamen om het leven. Drie van hen, die getracht hadden na de aanvaring aan boord van de Noorse bark te klimmen, vonden hun graf in de golven. Het waren Leendert Koster, Arend de Koning en Jan de Man. De vierde, stuurman Laurens van Gelder, werd tussen de versplinterde tuigage dodelijk verwond, doordat zijn benen waren afgekneld. Hij is na enige uren door bloedverlies overleden. Zijn lichaam werd te Brevik aan land gebracht, waar hij onder talrijke blijken van deelneming is begraven. Nadat de zoon van reder Slis ter plaatse was gearriveerd, vertrokken de overgebleven bemanningsleden veertien dagen later per stoomboot van Christiania (het tegenwoordige Oslo) via Rotterdam huiswaarts. Een van de bemanningsleden, oud-visser J.J. Boogerman, vermeldt deze ramp in een ingezonden terugblik op zijn vissersbestaan in Eilanden-Nieuws van 16 oktober 1970. In augustus 1899 richt reder P.L. Slis een verzoek aan de gemeente Middelharnis om teruggave van een gedeelte van het havengeld voor de vissloep "Toekomst". Volgens de reder was het schip in 1899 slechts één keer, namelijk op 15 maart, in de haven van Middelharnis binnen geweest. De rederij verzoekt daarom restitutie van het te veel betaalde havengeld, "… daar zij vermenen, dat zooal niet de letter, dan toch zeker de geest der verordening, alsmede de billijkheid genoegzaam aanleiding geven om daarmede rekening houden".

Zorg voor de nabestaanden

Weliswaar was in 1881 in Middelharnis het Vissersfonds opgericht, waaruit vòòr de ramp met de "Toekomst" al tien vissersweduwen en zeven oude vissers werden bedeeld tot een bedrag fl. 1400. Deze middelen waren echter geheel ontoereikend om bij deze nieuwe ramp de hoogst nodige steun te verlenen. Zoals vaker in die tijd werd in de nieuwsbladen door de beheerders van het Vissersfonds een beroep gedaan op landgenoten door giften het fonds in staat te stellen in de grootste behoeften van de achtergebleven weduwen en wezen te voorzien. Vanuit Noorwegen maakte de consul middels een brief bekend, dat een collecte die in Brevik was gehouden ten behoeve van de nabestaanden het bedrag van veertien gulden had opgebracht. Burgemeester Mijs schrijft in zijn brief aan de secretaris van koningin Wilhelmina: "Het was een zware taak voor de reder, toen deze de ramp per telegram uit Noorwegen ontving en deze tijding in de zo zwaar bedroefde gezinnen moest gaan brengen. Niet minder dan 26 kinderen, waarvan 21 beneden de leeftijd van twaalf jaar, betreurden met de vier weduwen het verlies van hun van vaders en echtgenoten".

De omgekomen bemanningsleden

Van de omgekomen bemanningsleden zijn de volgende gegevens bekend. Leendert Koster, 35 jaar oud, was gehuwd met Dirkje de Ruiter, die met zeven kinderen in de leeftijd van elf jaar tot twee maanden achterbleef. Jan de Man, 35 jaar oud, gehuwd met Tannetje Adriaantje Buth, zou zijn laatste reis maken en daarna aan de wal blijven. Zijn weduwe bleef achter met zes kinderen in de leeftijd van twaalf tot anderhalf jaar. Arend de Koning, 34 jaar oud, was gehuwd met Trijntje Boogerman. Uit dit huwelijk zouden drie zoons een zeemansgraf vinden. Arend (1890) kwam in 1941 tijdens de tweede Wereldoorlog om bij de ondergang van het motorschip "Slamat" van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd, toen dat schip was ingezet bij de evacuatie van geallieerde troepen uit Griekenland. Zoon Leendert Cornelis de Koning (1892), kwam in 1919 om met de vislogger "Hendrik Willem" YM 301, toen deze op een mijn liep. De gehele bemanning - op één na waren zij allen geboren in Middelharnis – ging met het schip ten onder. De jongste van de drie zonen, Arij de Koning (1896), verdronk op dertienjarige leeftijd bij de ramp met de vissloep "Luctor et Emergo". Het vierde slachtoffer, Laurens van Gelder, 49 jaar oud, was gehuwd met Janneke Hendrika Brijs. Zij hadden één zoon, de 25-jarige Krijn van Gelder.

Publicatie

De "Pionier" en de "Toekomst" waren onfortuinlijke vissersschepen. Maar zij waren niet de enige. Tientallen vissersschepen van Middelharnis gingen als gevolg van storm, mist, aanvaring, stranding of oorlogshandelingen verloren. Daarbij kwamen honderden vissers om het leven. Ook kwamen vissers uit Middelharnis om op schepen uit andere plaatsen. Reeds een aantal jaren verrichten Marlies Jongejan, Pieter Koster en de auteur van dit artikel onderzoek met het oog op een publicatie waarin de ongevallen en scheepsrampen van de Middelharnisse vissersvloot en van vissers uit deze plaats, vanaf het eind van de zeventiende eeuw tot 1928, worden beschreven. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de familieomstandigheden van de omgekomen vissers. Sinds de artikelen die in 2011 over dit onderwerp zijn verschenen in "De Ouwe Waerelt" van de historische vereniging De Motte, zijn een groot aantal nieuwe namen en feiten boven water gekomen. Marlies Jongejan geeft op haar weblog arjaentje.blogspot.nl een uitgebreid overzicht van zaken die het visserijverleden van Middelharnis betreffen, waarbij zij ook ruimschoots aandacht schenkt aan de persoonlijke omstandigheden van de vissers en hun gezinnen.

In 2014 verscheen van de hand van Fons Grasveld een grondige studie over het lot van de vissloep "Anna", die in januari 1912 met man en muis verging. Bij de indrukwekkende legging van Stolpersteine op Goeree-Overflakkee deze maand werd, onder andere, gesteld dat een mens pas vergeten is als zijn naam is vergeten. Deze uitspraak geldt voor de tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoorde joden, maar ook voor de bij de uitoefening van hun gevaarlijke beroep op zee omgekomen vissers uit Middelharnis.

Visser Laurens van Gelder 1849 – 1899.
Het graf Laurens van Gelder in Brevik, Noorwegen