Het Pad langs de rotsen - 6

Vlugger dan Hans gedacht had kwam nu het voorjaar aanzweven. Met de verkoop van de winkel wilde het nog niet erg vlotten, maar dat zou ook wel voor elkaar komen dacht meester Bert­hold. De klanten waren allen ingelicht dat Berthold zijn schoen­makerij aan de kant deed. Toen eindelijk het paasfeest voorbij was kwam de moeilijke dag van het afscheid.
Voor alles - zover in haar vermogen lag - had moeder Brigitte gezorgd. Een nieuw stel ondergoed, warme wollen gebreide sokken, zakdoeken en wat men alzo op een verre tocht nodig heeft. Op aandringen van meester Berthold had Hans voor zich zelf een paar stevige vetleren schoenen gemaakt. Vanzelfsprekend gaf hij zijn pleegzoon ook een behoorlijk bedrag aan geld mee. Zonder klinkende munt kon men niets beginnen.
Door bemiddeling van de maandagavondvrienden kon Hans met een konvooi kooplieden meereizen tot aan de Saksische grens, daarna zou hij alleen zijn reis moeten voortzetten.
Op een morgen, nog zeer vroeg, begon hij zijn tocht. Hans kon zich bijna niet losmaken van de oude man en barstte telkens weer in tranen uit. Moeder Brigitte reikte hem zijn reistas over welke ze volgestopt had met alle mogelijke eetwaar.
Meester Berthold schreide toen hij zijn armen om Hans heen sloeg en zei: ,,Mijn jongen, onthoud steeds dat mijn huis altijd het jou we zal blijven en dat ik niets liever wens dan je zo spoedig mogelijk terug te zien. Indien het mogelijk is zendt dan eens bericht met de een of andere bekende mee waar je verblijft. Wat zal ik verder zeggen Hans! Wees Gode bevolen... en goede reis!"
Voor moeder Brigitte was het afscheid even moeilijk als voor haar man. Ze barstte in tranen uit en kon van de emotie geen woord zeggen. Zo kwam de laatste kus, de laatste handdruk en een gesmoord afscheidswoord en daarna liep Hans vlug weg alsof hij zich met geweld wilde losrukken. Zijn hart was ook overvol van aandoening.
Nog eenmaal wuifde de jongeling op de hoek van de straat tegen de oude mensen om dan met een kloppend hart naar de poort te snellen waar hij zich bij de kooplieden zou voegen.
Daar wachtte reeds een drietal wagens en zeker tien of twaalf bereden - en goed gewapende mannen. Enkele jonge gezellen, welke Hans op de catechisatie had leren kennen waren ook aanwezig om hem nog een laatste groet te brengen. Dat was toch echt hartelijk vond hij.
Op een van de wagens was een plaatsje voor hem opengehouden en weldra gaf de leider van de kleine karavaan het teken tot vertrek.
Met weemoed zag de jongen om naar het goede oude Neurenberg, waar hij zulke aangename jaren had mogen doorbrengen. Doch meteen richtte zijn hoop zich op de toekomst. En zo de Heere het geven wilde zou hij binnen afzienbare tijd toch weer terug keren tot zijn pleegouders aan de oevers van de Pegnitz.

Onder het veilige gelei de van de kooplieden werd de Saksische grens binnen een week bereikt. Hier scheidden de wegen en moest Hans afscheid nemen van zijn begeleiders.
Ofschoon hij niet meer zo vreesachtig was als vroeger klopte hem het hart toch gejaagd in de keel, toen de stoet kooplieden in de verte verdween en hij geheel alleen achterbleef op de hoofd weg welke naar he t Oosten voerde. Hij schikte zijn mantel en hing daarna de houten koffer welke hij speciaal voor zijn reis gemaakt had, aan een stevige stok over zijn schouder. Het viel Hans op dat er zo weinig verkeer op de wegen was, terwijl het landschap er stil en verlaten bij lag.
Blijkbaar had de bevolking in het markgraafschap Bayreuth waar hij nu doortrok reeds veel van de oorlog geleden. Met een beklemd hart vroeg Hams zich af hoe het er dan wel in de streken uit moest zien waar de hoofdmacht van het Zweedse leger doorgetrokken was.

In de eerste herberg welke hij tegenkwam en waar hij een poosje rusten wilde, wist de waard al te vertellen van de vreselijke verwoestingen die de Zweden in Saksen had den aangericht.

"Gelukkig is de streek nu vrij van krijgsgewoel" voegde hij er ter geruststelling meteen aan toe, ,,daar de strijd de laatste jaren meest aan de Rijn en in Noord-Duitsland wordt gevoerd. Maar ik moet je waarschuwen voor roversbenden welke zich niet ontzie n om eenzame reizigers te overvallen en leeg te plunderen. Ben je gewapend?"
Wat verwezen keek Hans de man aan. ,,Nee! " antwoordde hij aarzelend. ,,Ik kom uit Neurenberg en had niet gedacht dat een reis door het goede oude Saksen zo gevaarlijk zou zijn!"
De waard schudde zijn hoofd. ,,Niemand die niet beslist noodzakelijk op reis moet zal het in zijn hoofd halen om er alleen op uit te trekken!"

Bij brokstukken vertelde Hans hem daarna het doel van zijn tocht. ,,Ik hoop dat God je geleiden wil en dat je reis tot het gewenste doel mag leiden" antwoordde de waard toen Hans uitverteld was, maar aan zijn gezicht kon men wel zien dat hij er weinig hoop op had.
Bij het vertrek duwde hij Hans een dolkmes in zijn handen.
,,Hier jongeman… pak aan! Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om je geheel ongewapend te laten vertrekken. Dat mes mag je van mij hebben. Als je over enkele weken gezond en wel terug mag keren spreken we nog wel nader met elkaar! "Tegenstribbelend nam Hans het wapen aan. ,,Is dat nu beslist nodig vroeg hij nog?"
,,Ja! " geloof me. Nog beter was het als ik je een goed ruiter pistool mee kon geven. Men moet soms bepaalde voorzorgen nemen om moeilijkheden te voorkomen. Bedenk dat wel!"
Met een bezwaard hart verliet Hans de herberg. De waard wuifde hem nog na, maar eenmaal in de vrije natuur werd Hans wat rustiger. Gods genade was een betere bescherming dan een dolkmes of ruiterpistool wist hij.