Afbeelding

Wat de landbouw kan leren van Ot en Sien

Agrarisch & Visserij 673 keer gelezen

GOEREE-OVERFLAKKEE - Een idyllisch plaatje van een Ot en Sien-boerderij; dat is het plaatje wat landbouw uit vroeger tijden bij veel mensen op zal roepen. Wie nu nog pleit dat het daar vooral terug naartoe moet, wordt voor nostalgisch en naïef versleten. Toch bestaat er een visie op de Nederlandse landbouw die wil leren van hoe de boerderij er eeuwenlang heeft uitgezien.

Door Lars Jacobusse

Maar wanneer de beelden van Ot en Sien nu meteen plaatsmaken voor die van geitenwollensokken, zou dat onterecht zijn. Zo propageert o.a. de toch weinig van utopisch idealisme beschuldigde Brancheorganisatie Akkerbouw -niet verrassend- een aanpak waarbij de plantenteelt leidend is en het aantal dieren volgend. Mest is daarbij een belangrijke grondstof en dieren blijven dus wel onmisbaar voor de landbouw.

Deze visie op landbouw -die steeds vaker te horen en te lezen is- gaat uit van de wijsheid van eeuwen. Vroeger -tot pak hem beet de jaren vijftig- was het zo dat boeren vooral planten voor voedsel teelden. Om die succesvol te kunnen verbouwen, moest de grond worden gevoed. Daarom had de boer ook een weiland met wat koeien en tevens een hok met wat varken die etens- en plantresten opaten. De mest van deze dieren werd door de boer gebruikt om de grond goed vruchtbaar te krijgen.

Dier als trekker

Dieren werden, met andere woorden, niet in de eerste plaats voor de slacht gehouden. Het Ot en Sien-plaatje is niet compleet zonder wat schapen en een paard, die respectievelijk voor wol en als trekker werden gehouden. Hier en daar liepen vast en zeker ook nog wat kippen voor de eieren. Ook zij werden dus niet primair voor de slacht gebruikt.

Bijproducten als wol, eieren en zuivel werden op de markt verkocht. Als een dier echt aan het einde van de levensduur was (of na een jaar, bij varkens) werd het geslacht. Maar de basis bestond uit akkers waarvoor voedingsstof nodig was in de vorm van mest. Die kwam van dieren, die tevens plantresten konden eten. Een vrijwel gesloten kringloop dus.

Stabiliteit en perspectief

Dat woord -kringloop- is de laatste jaren weer vaker te horen als het over landbouw gaat. Aanvankelijk werd het begrip ‘kringlooplandbouw’ gemunt door de minister van Landbouw in 2018. Wat die er precies mee bedoelde, was nog niet heel concreet. Het zou allemaal nader uitgewerkt gaan worden. Tot mei 2019, toen een rechter het stikstofbeleid failliet verklaarde. De regering werd overweldigd door het stikstofprobleem. Gevraagd naar perspectief voor de boeren bleef men iets stamelen over kringlooplandbouw; ook jaren later werd niet concreet wat het nu precies betekende. De juridisch-bestuurlijke crisis op korte termijn zoog alle energie weg bij een mogelijke visie voor de lange termijn, die onder de noemer ‘kringlooplandbouw’ nu eindelijk eens stabiliteit en perspectief in het landbouwbeleid aan had moeten brengen.

Toch bleef het begrip rondzingen. Nu het na vijf jaar nog steeds niet is verdwenen, mag duidelijk zijn dat het wellicht toch een goedgekozen richting is. Een vage richting ook, die verschillend wordt geïnterpreteerd; maar in ieder geval is duidelijk dat ultragespecialiseerde landbouw zonder een in de nabijheid te sluiten kringloop op termijn geen toekomst heeft.

Vette zeeklei

Het begin van de gespecialiseerde landbouw begon hier en daar al in de negentiende eeuw. Zo kwamen aan de Friese zuiderzeekust veel melkveebedrijfjes. Op Flakkee werd op vette zeeklei de akkerbouw dominanter.

Pas in de jaren zestig kreeg dierlijke productie echt de overhand. Steeds meer koeien, varkens en kippen kwamen in enorme hoeveelheden in grote stallen te staan. Hierdoor ontstond een mestoverschot: de hoeveelheid mest was veel groter dan wat de kringloop aankon. Onder het motto ‘nooit meer honger’ ontstonden gigantische boterbergen en melkplassen. Problemen als een te hoge ammoniakuitstoot, stank, stikstof en vee-virussen hangen daar uiteraard ook mee samen.

Mest als verdienmodel

Wellicht moet daarom de veestapel worden afgestemd op wat er nodig is in de akkerbouw, bepleiten verschillende deskundigen. Veehouders zouden een kleiner aantal dieren kunnen compenseren met inkomsten uit mest. Nu moeten veehouders vaak juist betalen om hun mest af te kunnen laten voeren. Wanneer in plaats van overschot schaarste aan mest gecreëerd zou worden, kan mest een verdienmodel worden.

“De rol van dieren in het systeem in verhouding tot akkerbouw is zeker iets waar naar gekeken kan worden. Maar dat zou ook kunnen betekenen dat het aantal dieren op bepaalde plekken juist stijgt. Op dit moment is er in ons deel van Nederland juist tekort aan dierlijke mest, waardoor we het van verderop moeten halen” reageert Jan ten Cate, werkzaam voor LTO en goed bekend met Goeree-Overflakkee. “Uiteindelijk is het belangrijkst dat de overheid met een duidelijke visie op dit soort vraagstukken komt en voor langere termijn het beleid daarop richt. Biedt perspectief, zekerheid en flankerend beleid om ondernemers te helpen daarnaartoe te gaan werken.”

Dat Ot en Sien in dat beleid het ijkpunt zullen zijn, is wellicht niet de bedoeling. Dat er iets van hen valt te leren, staat voor velen echter als een paal boven water.

Dit artikel stond in de agrarische bijlage van 25 april 2023.

Uit de krant